ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7267

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/23877 OVERIO VO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot uitzetting van Bosnische vluchtelingen

In deze zaak hebben verzoekers, A en B, op 30 augustus 2000 asiel aangevraagd in Nederland. Op 24 november 2000 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) hun aanvragen afgewezen, zonder de correcties en aanvullingen die op dat moment waren ingediend in overweging te nemen. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze beslissing en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hun uitzetting zou worden opgeschort totdat op het bezwaar was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de zorgvuldigheidseis, zoals neergelegd in artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), niet is nageleefd door de IND, omdat zij geen reactie heeft gegeven op het verzoek om uitstel voor het indienen van verdere correcties en aanvullingen. Dit heeft geleid tot een onrechtmatige beslissing om de uitzetting niet achterwege te laten. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het van groot belang is dat alle relevante informatie wordt verzameld voordat een beslissing wordt genomen over de asielaanvraag. Aangezien de IND de correcties niet heeft afgewacht, heeft de voorzieningenrechter besloten dat de uitzetting van verzoekers moet worden opgeschort totdat er een beslissing is genomen op hun bezwaar. De voorzieningenrechter heeft het verzoek toegewezen en de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
voorzieningenrechter
regnr.: Awb 01/23877 OVERIO VO
UITSPRAAK
inzake: A
geboren op [...] 1966,
B,
geboren op [...] 1967,
mede ten behoeve van hun minderjarige kinderen,
allen verblijvende te C
van Bosnische nationaliteit,
IND dossiernummer 0008.30.8128,
gemachtigde: mr. L. van Sommeren, advocaat te Nijmegen,
verzoekers;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door I.D. Michel, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 30 augustus 2000 hebben verzoekers aanvragen om toelating als vluchteling ingediend. Bij besluiten van 24 november 2000 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Bij brief van 28 december 2000 is daartegen bezwaar gemaakt.
1.2 Op 29 mei 2001 is aan verzoekers meegedeeld dat de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag worden afgewacht. Bij verzoekschrift van 1 juni 2001 is verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten totdat in bezwaar is beslist. Het verzoek is ter zitting van 1 juli 2002 behandeld. Verzoekers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Gegeven de spoedeisendheid van het verzoek in de onderhavige zaak, is de vraag aan de orde of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen en de besluiten van verweerder die er mede toe strekken dat verzoekers de behandeling van hun bezwaarschriften niet in Nederland mogen afwachten te schorsen. Het verzoek moet worden toegewezen indien het belang van verzoekers bij de gevraagde voorziening zwaarder dient te wegen dan verweerders belang bij onmiddellijke uitvoering van zijn besluit.
In deze belangenafweging speelt in dit geval met name een rol het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van het besluit om de uitzetting niet achterwege te laten. Dit besluit is onrechtmatig indien het is genomen in strijd met verdragsbepalingen of andere rechtsregels, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur daaronder begrepen. In het bijzonder is die beslissing onrechtmatig indien er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar tegen de besluiten, strekkende tot weigering van de toelating, een redelijke kans van slagen hebben.
Het in dit kader gegeven oordeel over de rechtmatigheid van de besluiten van verweerder uitzetting hangende de bezwaarfase niet achterwege te laten is niet bindend in de bodemprocedure, die tegen die besluiten zijn aangespannen.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000 worden de aanvragen van verzoekers aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Voor wat betreft de mogelijkheid om bezwaar te maken alsmede voor de behandeling daarvan blijft op grond van artikel 118 Vw 2000 het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 april 2001.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van verzoekers komt op het volgende neer. Verzoeker is 24 of 25 juni 1994 gedeserteerd uit het Servische leger. Op 28, 29 of 30 juli 1995 werd verzoeker opgepakt en op 30 juli 1995 naar Krajina gestuurd om te vechten. Op 5 augustus 1995 raakte verzoeker gewond en werd hij door de dokter naar huis gestuurd. Na de oorlog kreeg verzoeker door zijn desertie meerdere problemen; hij kon geen werk of sociale verzekering krijgen. Ook kreeg hij problemen met de heer Rodic en de heersende partij SDS. Rodic is een invloedrijke persoon met een hoge functie binnen de SDS, hij is hoofd van de afdeling beveiliging. Rodic lokte in 1999 een incident uit met verzoeker. Verzoeker is dientengevolge voor ordeverstoring door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 dagen, zonder iets misdaan te hebben. Tijdens zijn detentie werd verzoeker bij zware criminelen geplaatst. De gevangenisdirecteur had connecties met Rodic en de SDS. Verzoeker is tijdens zijn detentie seksueel mishandeld door medegevangenen. Verzoeker is als gevolg hiervan getraumatiseerd. Verzoeker was gedetineerd van 22 november 1999 tot 31 december 1999. Na zijn vrijlating ontving verzoeker oproepen, gedateerd 5 januari 2000 en 17 mei 2000, om voor de rechtbank te verschijnen. Ditmaal betrof het een strafrechtelijke vervolging voor hetzelfde feit. Hierbij was een veroordeling mogelijk van 1 tot 8 jaren gevangenisstraf. De advocaat van verzoeker zag geen kans hem te verdedigen en adviseerde verzoeker het land te verlaten. Bovengenoemde problemen en de oproepen van 5 januari 2000 en 17 mei 2000 waren de aanleiding voor verzoekers om op 26 augustus 2000 hun land te verlaten.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat verzoeker niet op grond van dienstweigering of desertie aanspraak kan maken op vluchtelingenschap: hij voldoet niet aan de criteria, die de Rechteenheidskamer blijkens zijn uitspraak van 12 april 1995 stelt aan desertie, leidend tot vluchtelingschap. De veroordeling en detentie zijn het gevolg van een veroordeling van verzoeker voor een commuun delict. Verweerder overweegt in dit verband dat niet aannemelijk is dat een dreigende bestraffing onevenredig zwaar zal zijn uit hoofde van de overtuiging dat het delict op grond van één van de in het Verdrag genoemde gronden heeft plaatsgevonden, of dat naast of in de plaats van normale bestraffing sprake zal zijn van discriminatoire vervolging.
Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij overal in het land van herkomst problemen zal ondervinden. Niet gebleken is dat een reëel risico bestaat dat verzoekers bij terugkeer naar het land van herkomst zullen worden onderworpen aan een behandeling die strijd oplevert met artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dan wel artikel 3 Antifolterverdrag.
3.3 Verzoekers stellen zich op het standpunt dat zij vluchteling zijn in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Vanwege de desertie van verzoeker is hij onevenredig bestraft. Verzoeker heeft ernstige, onoverkomelijke bezwaren gewetensbezwaren tegen de oorlog en wil niet vechten tegen zijn eigen volk. Als gevolg van zijn desertie is hij in de gevangenis geplaatst op een afdeling waarin ook zware criminelen zijn geplaatst. De autoriteiten hebben geen bescherming willen bieden tegen de seksuele mishandeling van verzoeker tijdens zijn detentie. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat bedoelde seksuele mishandeling niet plaatsvond in het kader van een gedraging op grond van het Vluchtelingenverdrag. Verweerder heeft ten onrechte overwogen dat de invloed van Rodic van lokale aard zou zijn. Bij terugkeer naar hun land van herkomst lopen verzoekers het reële gevaar te worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM dan wel foltering in de zin van artikel 3 Antifolterverdrag. Verzoekers beroepen zich op het traumatabeleid.
4 Overwegingen
4.1 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.2 Artikel 3:2 Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis vergaart omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen. Artikel 4:2, tweede lid, Awb bepaalt, specifiek met betrekking tot een aanvraag, dat de aanvrager de gegevens en bescheiden verschaft die voor de beslissing nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Artikel 52d Vreemdelingenbesluit 1994 (Vb 1994), gelezen in verband met de Vreemdelingencirculaire 1994, B7/7.3 en 7.4, van toepassing op het moment dat de aanvragen van verzoekers werden behandeld, bepaalt dat de vreemdeling niet eerder dan zes dagen nadat hij een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend, aan een nader gehoor wordt onderworpen. Van het nader gehoor wordt een schriftelijk verslag gemaakt. Een afschrift van het verslag van nader gehoor wordt zo spoedig mogelijk aan de vreemdeling ter kennis gebracht. Het verslag van nader gehoor vermeldt de termijn binnen welke de vreemdeling uit eigen beweging of desgevraagd vanwege Onze Minister nadere gegevens kan verstrekken. Deze termijn bedraagt ten minste twee dagen.
Bij schrijven van 31 oktober 2000 hebben verzoekers correcties en aanvullingen op het verslag nader gehoor ingediend bij verweerder. Bij dit schrijven hebben verzoekers verweerder verzocht om uitstel voor het indienen van overige correcties en aanvullingen. Bij schrijven van 24 november 2000 hebben verzoekers de resterende correcties en aanvullingen bij verweerder ingediend. Bij schrijven van 7 december 2000 heeft verweerder de ontvangst van het schrijven van 24 november 2000 bevestigd en bepaald dat de brief in de besluitvorming wordt betrokken.
Nu verweerder op 24 november 2000 een besluit heeft genomen is duidelijk dat verweerder aldus de correcties en aanvullingen van 24 november 2000 niet in zijn besluitvorming heeft kunnen betrekken.
Verzoekers hebben bij schrijven van 31 oktober 2000 verweerder gemotiveerd om uitstel gevraagd voor het indienen van nadere correcties en aanvullingen. Verweerder heeft - behoudens bevestiging van de ontvangst van het verzoek - niet gereageerd op dit verzoek en op 24 november 2000 een besluit genomen.
Het aanbrengen van correcties en aanvullingen op het rapport van nader gehoor is voor de asielzoeker van groot belang om het asielrelaas zo volledig mogelijk tot zijn recht te kunnen laten komen. Uit de wet en jurisprudentie blijkt dat een grote waarde wordt gehecht aan het nader gehoor. Ook voor verweerder zijn de correcties en aanvullingen van belang voor een zorgvuldige voorbereiding van de beslissing op het asielverzoek. Bij de voorbereiding van die beslissing dient verweerder dan ook, mede ingevolge de zorgvuldigheidseis, die is neergelegd in artikel 3:2 Awb, zich in te spannen om de nodige kennis te verzamelen over de relevante feiten en de af te wegen belangen. Tekortkomingen op dit punt kunnen immers doorwerken in de beslissing op het asielverzoek.
Verweerder heeft een belang bij een spoedige toezending van correcties en aanvullingen, mede gelet op de beslistermijnen, die hij dient te hanteren. Verweerder kan dan ook, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, in voorkomende gevallen uitstel van het indienen van correcties een aanvullingen niet toestaan. In het onderhavige geval heeft verzoeker verzocht om uitstel voor de indiening van de tweede serie correcties en aanvullingen. Op het verzoek om uitstel heeft verweerder niet gereageerd. Vervolgens heeft verweerder een besluit genomen zonder daarbij te onderzoeken of verzoeker nog verdere correcties en aanvullingen zou overleggen. Door niet te reageren op het verzoek om uitstel en vervolgens een besluit te nemen zonder de correcties en aanvullingen, die waren toegezegd, af te wachten, heeft verweerder in strijd met artikel 3:2 Awb een besluit genomen. Deze omissie kan worden hersteld in het besluit op het ingediende bezwaarschrift: de tweede serie correcties en aanvullingen - in totaal meer dan 5 pagina's - kunnen alsdan immers worden meegenomen in de besluitvorming. Aangezien nog onvoldoende duidelijk is of het bestreden besluit in bezwaar in stand zal blijven, is de voorzieningenrechter van oordeel dat, gelet op de belangen van verzoekers, uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift zal zijn beslist.
4.4 Het verzoek wordt, gelet op het vorenstaande, toegewezen.
4.5 Nu verzoekers in het gelijk worden gesteld, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
5 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorziening dat uitzetting achterwege blijft totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoekers dient te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.B. Elferink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.W.A. de Jong als griffier op 4 juli 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 4 juli 2002