ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7264

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/2811, 99/10663
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het mvv-vereiste en vrijstelling op basis van medische omstandigheden in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 augustus 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Surinaamse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf, maar deze was buiten behandeling gesteld omdat zij niet beschikte over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiseres stelde dat zij in aanmerking kwam voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van medische omstandigheden, aangezien zij leed aan ernstige astmatische klachten die samenhingen met haar ervaringen in Suriname tijdens de decembermoorden. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet met succes een beroep kon doen op artikel 16a, derde lid, sub d van de Vreemdelingenwet, omdat verlening van medische zorg in Nederland niet noodzakelijk was. Echter, de rechtbank erkende dat eiseres mogelijk wel onder de geest van deze bepaling viel, en dat verweerder nader onderzoek had moeten doen naar haar medische situatie. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en verbood verweerder om eiseres uit Nederland te verwijderen totdat er opnieuw op haar bezwaarschrift was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/2811 VRWET (beroep)
AWB 99/10663 VRWET (vovo)
inzake: A, geboren op [...] 1934, van Surinaamse nationaliteit, wonende te B, eiseres,
gemachtigde: mr. J.A.W. van Puffelen, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. de Leeuw, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 21 juli 1999 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel "werken in loondienst bij de Stichting Thuiszorg oud-west". Bij besluit van 30 augustus 1999 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld. In het voorblad behorende bij dit besluit heeft verweerder te kennen gegeven dat eiseres de behandeling van een in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mocht afwachten
3. Bij bezwaarschrift van 16 september 1999 heeft eiseres tegen het besluit van 30 augustus 1999 bezwaar gemaakt.
4. Eiseres heeft op 16 september 1999 een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarbij zij de rechtbank heeft verzocht verweerder te verbieden haar uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaarschrift van 16 september 1999 is beslist.
5. Het bezwaar van 16 september 1999 is bij besluit van 3 april 2000 ongegrond verklaard.
6. Bij beroepschrift van 28 april 2000 heeft eiseres tegen het besluit van 3 april 2000 beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 7 juni 2000. Op 5 februari 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 14 augustus 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
7. Bij brief van 28 april 2000 heeft eiseres het petitum van haar verzoek om een voorlopige voorziening gewijzigd, en heeft zij verzocht verweerder te verbieden haar uit Nederland te verwijderen totdat op haar beroep is beslist.
8. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 mei 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door haar voornoemde gemachtigde.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres heeft onder meer de volgende stukken overgelegd:
* Brief d.d. 16 april 1999 heeft M.J. Bollebakker, Alpha-coördinator Westerpark bij Amsterdam Thuiszorg verklaard dat eiseres sinds 27 juni 1991 tot volle tevredenheid van de instelling en cliënten werkzaam is als Alpha-helpende.
* Brief d.d. 23 februari 1997 van internist dr. F.W. Bédier de Prairie, waarin deze stelt dat eiseres lijdt aan ernstige chronisch recidiverende asthmatiforme dyspnoe, waarvoor zij van 1985 tot 1992 in Suriname is behandeld. Blijkens deze brief hangt de aandoening van eiseres ten nauwste samen met de militaire coup in Suriname in 1980 en de decembermoorden in 1982. Terugkeer naar Suriname zou vrijwel zeker een fataal recidief van de asthmatiforme dyspnoe inhouden, tenzij psychiatrische behandeling hier te lande met succes zou worden afgesloten, hetgeen echter zeer veel tijd zou vergen.
Eiseres heeft daarnaast brieven d.d. 4 maart 1996, 29 januari 1997 en 14 april 1997 van H.Ch. Ramdas, longarts te Paramaribo, overgelegd, welke brieven van vergelijkbare strekking zijn als de bovengenoemde brief van dr. F.W. Bédier de Prairie.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van eiseres om een vergunning tot verblijf terecht buiten behandeling is gesteld wegens het ontbreken van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De medische omstandigheden die eiseres heeft aangevoerd zijn geen aanleiding voor vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van artikel 16a, derde lid, sub d, Vw (oud). Eiseres is immers niet onder medische behandeling in Nederland.
Voorts kan eiseres geen geslaagd beroep doen op de hardheidsclausule. Gelet op de formulering van het mvv-vereiste in de wet, de parlementaire geschiedenis en het karakter van de hardheidsclausule wordt van deze mogelijkheid tot vrijstelling van het mvv-vereiste slechts in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik gemaakt. Daarvan is in het geval van eiseres niet gebleken. De stelling van eiseres dat zij niet naar Suriname kan terugkeren om een mvv aan te vragen omdat zij als gevolg van de decembermoorden in Suriname te kampen zal hebben met medisch klachten leidt niet tot een ander oordeel. Eiseres heeft immers na de decembermoorden nog tot 1992 in Suriname verbleven.
Op grond van artikel 32, tweed lid, Vw (oud) is terecht van het horen van eiseres afgezien.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar aanvraag om een vergunning tot verblijf ten onrechte buiten behandeling heeft gesteld. Eiseres is van mening dat haar vrijstelling van het mvv-vereiste had behoren te worden verleend. Daartoe heeft zij het navolgende aangevoerd.
In 1980 was eiseres werkzaam zal secretaresse bij de Luchtvaartdienst te Suriname, welke dienst viel onder Surinaamse Ministerie van Economische Zaken. Door haar werk kende zij vele militairen. Bij de decembermoorden zijn goede kennissen van haar omgekomen, hetgeen zij nooit verwerkt heeft en wat zich uitte in ademhalingsproblemen van astmatische aard. In 1983 is eiseres op verlof gegaan naar Nederland, waar zij bevrijd bleek van haar klachten. Het regime Bouterse riep haar echter terug, waarbij gedreigd werd dat zij anders haar baan zou verliezen. De eerste nacht na haar terugkeer werd zij echter alweer ziek en moest zij naar de eerste hulp van het ziekenhuis. Vervolgens moest zij om de twee dagen naar de eerste hulp. In maart 1991 is zij tijdens haar ziekteverlof nogmaals naar Nederland gekomen, waar haar klachten weer verdwenen. Eind oktober 1991 keerde zij terug naar Suriname, waar zij wederom dezelfde nacht wegens ademhalingsmoeilijkheden naar de eerste hulp moest. Voornamelijk vanwege dit ziektebeeld is eiseres op 29 maart 1993 wederom naar Nederland gekomen, waar zij sedertdien is gebleven. Zij is reeds sinds 1991 werkzaam voor Thuiszorg, waar zij een zeer gewaardeerde kracht is. Zij is hier nooit ziek, en heeft nog geen dag van haar werk hoeven te verzuimen. Eiseres is van mening dat met haar aanwezigheid hier te lande een Nederlands belang is gediend.
Eiseres is van mening dat de door haar aangevoerde omstandigheden, die steun vinden in de door haar overgelegde medische verklaringen, aanleiding hadden moeten zijn haar vrijstelling van het mvv-vereiste te verlenen. Eiseres beroept zich daartoe op artikel 16a, derde lid, sub f, Vw (oud), en op de hardheidsclausule als neergelegd in het zesde lid van dit artikel.
3. In het verweerschrift heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit is bekend gemaakt op 3 april 2000. Het is derhalve bekend gemaakt vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495) en genomen op basis van de Vw (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw en aanverwante regelingen toegepast.
3. Artikel 4:5 Awb bepaalt dat, indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van het besluit, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
4. In het eerste lid van artikel 16a Vw, in werking getreden op 11 december 1998, is bepaald dat een aanvraag om toelating slechts in behandeling wordt genomen indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke de vreemdeling heeft aangevraagd bij en welke aan de vreemdeling verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf van de vreemdeling. In het derde lid van dit artikel is een zestal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Daarnaast is in artikel 52a Vreemdelingenbesluit (Vb), eveneens in werking getreden op 11 december 1998, nog een twaalftal categorieën van vreemdelingen genoemd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Verder kan krachtens artikel 16a, zesde lid, Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het mvv-vereiste (hardheidsclausule).
5. In geschil is of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Eiseres heeft daartoe allereerst een beroep gedaan op artikel 16a, derde lid, sub d, Vw, volgens welke bepaling vrijstelling van het mvv-vereiste kan worden verleend aan vreemdelingen die hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaan. De rechtbank stelt vast dat eiseres diverse medische verklaringen heeft overgelegd waarin gesteld wordt dat zij ernstige astmatische klachten heeft, die nauw samen blijken te hangen met haar ervaringen in Suriname ten tijde van de decembermoorden. Volgens de verklaring d.d. 23 februari 1997 van internist dr. F.W. Bédier de Prairie zou terugkeer van eiseres naar Suriname leiden tot "een fataal recidief van de asthmatiforme dyspnoe". Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres heeft verklaard dat zowel in 1983 als in 1991 haar terugkeer naar Suriname direct tot een ernstige verslechtering van haar klachten heeft geleid. De rechtbank is echter van oordeel dat artikel 16a, derde lid, sub d, Vw niet van toepassing is op eiseres. Dit artikel bepaalt immers dat vrijstelling van het mvv-vereiste wordt verleend aan "vreemdelingen aan wie in Nederland verlening van zorg medisch noodzakelijk is". Gebleken is dat verlening van medische zorg aan eiseres in Nederland nu juist niet noodzakelijk is. De aard van de medische problematiek van eiseres is immers zodanig dat reeds haar verblijf in Nederland, dan wel het feit dat zij niet in Suriname verblijft, leidt tot een zodanige vermindering van haar klachten dat zij geen medische behandeling (meer) behoeft. Eiseres kan derhalve niet met vrucht een beroep op deze vrijstellingscategorie doen.
6. Eiseres heeft tevens een beroep op de hardheidsclausule van artikel 16a, zesde lid, Vw gedaan. Uit de tekst alsmede de parlementaire geschiedenis van deze bepaling kan worden opgemaakt dat van deze vrijstellingsmogelijkheid slechts in uitzonderlijke gevallen gebruik kan worden gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden uitgesloten dat hier van een dergelijk geval sprake is. Daartoe acht de rechtbank redengevend dat eiseres weliswaar niet naar de letter, maar mogelijk wel naar de geest valt onder de vrijstellingscategorie van artikel 16a, derde lid, sub d, Vw. Deze bepaling is immers bedoeld voor vreemdelingen voor wie verblijf in Nederland medisch noodzakelijk is. Weliswaar zal hiervan in de regel sprake zijn indien de vreemdeling hier te lande een medische behandeling ondergaat, maar uit de door eiseres overgelegde medische verklaringen blijkt dat mogelijk ook voor haar geldt dat verblijf in Nederland medisch noodzakelijk is. Volgens deze verklaringen zal terugkeer naar Suriname immers een ernstige verslechtering van haar medische klachten tot gevolg kunnen hebben. Verweerder mocht er derhalve niet zonder nader onderzoek, bijvoorbeeld door de Medisch Adviseur van het Ministerie van Justitie, van uit gaan dat eiseres geen geslaagd beroep op de hardheidsclausule kan doen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart, zodat het besluit in strijd moet worden geacht met artikel 3:2 van de Awb. Uit het vooroverwogen kan voorts worden geconcludeerd dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering ontbeert, zodat het in strijd is met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Het beroep tegen het bestreden besluit is dan ook gegrond, zodat het besluit voor vernietiging in aanmerking komt.
8. De rechtbank ziet aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening op de voet van art. 8:72, vijfde lid, Awb, zoals gewijzigd per 1 april 2002 bij de Eerste Evaluatiewet Awb (Stb. 2002, 53), als in het dictum vermeld.
9. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
10. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening:
11. De gevraagde voorziening is gaan strekken tot een uitzettingsverbod gedurende de beroepsprocedure. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op het beroep heeft beslist.
12. Gelet op het feit dat het beroep gegrond wordt verklaard ziet de voorzieningenrechter aanleiding om met toepassing van het bepaalde in artikel 8:84, vierde lid, jo artikel 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzoek bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Ten aanzien van de vaststelling van het bedrag van de kosten wordt het volgende overwogen.
13. Ingevolge het eerste lid van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) worden samenhangende zaken beschouwd als één zaak. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn samenhangende zaken: gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden ingestelde beroepen waarin rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, onderdeel a, van het Bpb is verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en van wie de werkzaamheden in elk van de zaken nagenoeg identiek konden zijn.
14. Het beroep tegen het bestreden besluit en het verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening zijn niet te beschouwen als (nagenoeg) gelijktijdig tegen identieke besluiten ingestelde beroepen. Het gaat in dit geval immers om een beroep en een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening, waarbij bovendien het beroep ziet op de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit en het verzoek ziet op de uitzettingsvraag. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat in deze geen sprake is van samenhangende zaken.
15. Op grond van het bepaalde in het Bpb worden de kosten vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, waarde per punt € 322,-).
16. Op grond van het bepaalde in artikel 8:82, vierde lid, Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
IV. BESLISSING
De rechtbank
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. verbiedt verweerder eiseres uit Nederland te verwijderen zolang niet opnieuw op het bezwaarschrift is beslist;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
De voorzieningenrechter :
1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro) onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te betalen;
3. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2002 door mr. O.L.H.W.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R. Heringa, griffier.
Afschrift verzonden op: 9 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.