ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7258
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- O.L.W.H.I. Korte
- J.Th.H. Zimmerman
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige detentie van vreemdeling in het kader van vreemdelingenbewaring
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige detentie van een Chileense vreemdeling, hierna eiser genoemd. Eiser was op 16 mei 2002 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van zijn gehoor, dat begon om 16.40 uur, niet was staande gehouden en dat het strafvorderlijk belang van zijn detentie was komen te vervallen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser zonder rechtsgrond van zijn vrijheid was beroofd van 16.40 uur tot 16.47 uur, het tijdstip van inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de detentie vanaf het begin van het gehoor onrechtmatig was, wat ook gold voor de daaropvolgende inbewaringstelling.
De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en bevolen dat de bewaring ingaande 24 mei 2002 wordt opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De zaak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige procedures bij vreemdelingenbewaring en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland. De rechtbank heeft in haar overwegingen duidelijk gemaakt dat het strafrechtelijk traject niet kan worden getoetst in deze procedure, maar dat de vreemdelingenrechtelijke aspecten cruciaal zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de detentie.