ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7258

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/38278 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige detentie van vreemdeling in het kader van vreemdelingenbewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige detentie van een Chileense vreemdeling, hierna eiser genoemd. Eiser was op 16 mei 2002 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op het moment van zijn gehoor, dat begon om 16.40 uur, niet was staande gehouden en dat het strafvorderlijk belang van zijn detentie was komen te vervallen. Dit leidde tot de conclusie dat eiser zonder rechtsgrond van zijn vrijheid was beroofd van 16.40 uur tot 16.47 uur, het tijdstip van inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat de detentie vanaf het begin van het gehoor onrechtmatig was, wat ook gold voor de daaropvolgende inbewaringstelling.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en bevolen dat de bewaring ingaande 24 mei 2002 wordt opgeheven. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De zaak benadrukt de noodzaak van rechtsgeldige procedures bij vreemdelingenbewaring en de bescherming van de rechten van vreemdelingen in Nederland. De rechtbank heeft in haar overwegingen duidelijk gemaakt dat het strafrechtelijk traject niet kan worden getoetst in deze procedure, maar dat de vreemdelingenrechtelijke aspecten cruciaal zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de detentie.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/38278 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1971, van Chileense nationaliteit, verblijvende in politiebureau Noord-West te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. H.A. Kater, advocaat te Amsterdam
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: G. Ramsaroep, ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 16 mei 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 17 mei 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 17 mei 2002, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig L.A. Mogaburo Jurado, tolk in de Spaanse taal.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Eiser heeft van verweerder begrepen dat hij wegens plaatsgebrek in het vliegtuig niet kon worden uitgezet en dat hij begin juni alsnog zal worden uitgezet.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd.
Het is niet vreemd dat eiser op 15 mei 2002 is aangehouden en eerst een hele dag later in vreemdelingenbewaring is gesteld. Dit komt wel vaker voor. Het strafrechtelijk traject kan in deze procedure niet worden getoetst, derhalve zit er geen proces-verbaal van staandehouding in het dossier.
Eiser zal op 27 juni 2002 worden uitgezet. Een eerdere vlucht kon wegens plaatsgebrek niet plaatsvinden.
De rechtbank overweegt het volgende.
3. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van 16 mei 2002, opgesteld en ondertekend door een ambtenaar van de Dienst Vreemdelingenpolitie, is tijdens het strafrechtelijk traject van eiser na onderzoek gebleken dat eiser in het systeem van verweerder voorkomt, maar dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. In genoemd proces-verbaal is voorts vermeld: "Het voorgaande levert een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op zoals bedoeld in artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000. Nadat het strafvorderlijk belang is vervallen, is de vreemdeling aansluitend op 16-05-2002 te 16:47 in vreemdelingenbewaring gesteld".
De rechtbank stelt vast dat eiser niet is staande gehouden en opgehouden op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000. Voorts blijkt uit het proces verbaal van gehoor in verband met artikel 59 Vw 2000 jo artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) van 16 mei 2002 dat dit gehoor heeft plaatsgevonden op 16 mei 2002 om 16.40 uur.
4. De rechtbank stelt vast dat op het moment dat een aanvang werd genomen met het gehoor op grond van artikel 5.2 Vb 2000 het strafvorderlijk belang van eisers detentie was komen te ontvallen. Het gehoor op grond van artikel 5.2 Vb 2000 vond immers plaats voorafgaande aan en in verband met de inbewaringstelling. Voor of bij aanvang van het gehoor op grond van 5.2 Vb 2000 was derhalve duidelijk dat er plannen waren om eiser in vreemdelingenbewaring te stellen. Het vreemdelingenrechtelijk traject heeft derhalve vóór of op dat moment een aanvang genomen. Het strafrechtelijk traject had op dat moment dus een einde genomen. Derhalve bestond er op dat moment niet langer een strafvorderlijk belang bij eisers detentie.
Nu eiser bij aanvang van het gehoor op grond van artikel 5.2 Vb 2000 evenmin op grond van artikel 50, eerste lid, Vw 2000 was staande gehouden en opgehouden, is eiser van 16.40 uur (aanvang gehoor) tot 16.47 uur (het tijdstip van inbewaringstelling) zonder rechtsgrond van zijn vrijheid beroofd. De detentie was derhalve vanaf 16.40 uur onrechtmatig, zodat de hierop gevolgde inbewaringstelling eveneens onrechtmatig is.
5. Gelet op vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 24 mei 2002.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is verwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 322,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt dat de bewaring ingaande 24 mei 2002 wordt opgeheven;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 322,- (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O.L.W.H.I. Korte, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. J.Th.H. Zimmerman, als griffier.
Afschrift verzonden op: 7 juni 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.