ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7241
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring van vreemdeling in het kader van uitzetting en goede procesorde
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel, opgelegd aan een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. drs. O.O. van der Lee, had eerder al twee keer in vreemdelingenbewaring gezeten. De rechtbank heeft de stelling van de gemachtigde dat er geen zicht op uitzetting is, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eerdere bewaring niet tot uitzetting heeft geleid, niet automatisch betekent dat er nu geen reëel zicht op uitzetting bestaat. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft ter zitting aangegeven dat hij voornemens is de vreemdeling opnieuw te presenteren bij de Surinaamse autoriteiten en dat hiervoor op 1 augustus 2002 een aanvraagformulier voor een laissez-passer is verstuurd naar de IND.
De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van de vreemdeling niet voldoende rechtsgronden heeft aangedragen om de feitelijke gegevens die ter zitting zijn gepresenteerd buiten beschouwing te laten. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij pas tijdens de zitting over de activiteiten van de verweerder is ingelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat een geldig document voor grensoverschrijding niet zal worden verkregen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de maatregel van bewaring gehandhaafd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de opheffing van de maatregel te bevelen en heeft ook geen proceskostenveroordeling uitgesproken.