ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7241

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/57955
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van uitzetting en goede procesorde

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 augustus 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel, opgelegd aan een vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. drs. O.O. van der Lee, had eerder al twee keer in vreemdelingenbewaring gezeten. De rechtbank heeft de stelling van de gemachtigde dat er geen zicht op uitzetting is, verworpen. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheid dat eerdere bewaring niet tot uitzetting heeft geleid, niet automatisch betekent dat er nu geen reëel zicht op uitzetting bestaat. De verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, heeft ter zitting aangegeven dat hij voornemens is de vreemdeling opnieuw te presenteren bij de Surinaamse autoriteiten en dat hiervoor op 1 augustus 2002 een aanvraagformulier voor een laissez-passer is verstuurd naar de IND.

De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van de vreemdeling niet voldoende rechtsgronden heeft aangedragen om de feitelijke gegevens die ter zitting zijn gepresenteerd buiten beschouwing te laten. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door het feit dat hij pas tijdens de zitting over de activiteiten van de verweerder is ingelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen gronden zijn om aan te nemen dat een geldig document voor grensoverschrijding niet zal worden verkregen. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de maatregel van bewaring gehandhaafd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de opheffing van de maatregel te bevelen en heeft ook geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/ 57955 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het politiebureau te Rotterdam,, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. drs. O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde mr. I. Veltman, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1959 en de Surinaamse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 29 juli 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 25 juli 2002 een maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw 2000 is opgelegd. Krachtens artikel 94 Vw 2000 wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ter zitting is gesteld noch gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2. De vreemdeling heeft twee keer eerder in vreemdelingenbewaring gezeten. De stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat er derhalve geen zicht op uitzetting is volgt de rechtbank niet. De omstandigheid dat een eerdere bewaring niet tot uitzetting heeft geleid, kan niet zonder meer tot het oordeel leiden dat thans geen reëel zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank verwijst hiervoor naar hetgeen hieromtrent is overwogen in de uitspraak van de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 april 2002 geregistreerd onder nummer 200201610/1.
Ter zitting is zijdens verweerder aangevoerd dat verweerder voornemens is de vreemdeling opnieuw te presenteren bij de vertegenwoordiging hier te lande van de Surinaamse autoriteiten. Verweerder heeft hiertoe op 1 augustus 2002 het aanvraagformulier voor een laissez-passer naar de afdeling Coördinatie Presentatie Ambassades van de IND gestuurd.
3. Met betrekking tot de stelling van de gemachtigde van de vreemdeling dat deze feitelijke gegevens buiten beschouwing dienen te worden gelaten omdat deze gegevens niet eerst op schrift zijn toegestuurd overweegt de rechtbank het volgende.
Gemachtigde heeft deze stelling niet gegrond op een rechtsregel - of rechtsbeginsel. Een verwijzing naar uitspraken zonder die in afschrift in geding te brengen is daartoe onvoldoende. Het bepaalde in artikel 94 Vw 2000, meer in het bijzonder het tweede en vierde lid van dit artikel, bevat voor het standpunt van de gemachtigde geen aanknopingspunten. Voor zover de gemachtigde meent dat de goede procesorde zich ertegen verzet dat hij pas tijdens het onderzoek ter zitting over verweerders activiteiten ter fine van uitzetting wordt ingelicht, vermag de rechtbank niet in te zien dat de vreemdeling daardoor in zijn belangen wordt geschaad. Indien de vreemdeling gerede argumenten heeft om de juistheid van verweerders ter zitting gegeven inlichtingen in twijfel te trekken kan hij bij de rechtbank het verzoek indienen om aanhouding of schorsing van het onderzoek ter zitting en verweerder op te dragen het mondeling standpunt schriftelijk te adstrueren. Dergelijke argumenten zijn niet aangevoerd. Bovendien kan de vreemdeling op elk moment opnieuw beroep instellen tegen het voortduren van de vrijheidsontneming, indien bedoelde twijfel op een later tijdstip ontstaat.
4. Alles overziende is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van de vreemdeling gehandhaafd dient te blijven. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een geldig document voor grensoverschrijding niet zal worden verkregen.
5. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
6. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond;
Aldus gedaan door mr. G.P. Kleijn en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2002, in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw 2000 geen hoger beroep open.
afschrift verzonden op: