ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7237

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/18153 COA H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in asielzaak en doorzending naar bestuursrechter

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 juli 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser A, en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Eiser was een Soedanese nationaliteit en had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het COA, waarbij hem de maatregel van onthouding van Rva-verstrekkingen was opgelegd voor de duur van vier weken. Deze maatregel was gebaseerd op overtredingen van de huisregels in het opvangcentrum. Eiser stelde beroep in tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar door het COA.

De rechtbank oordeelde dat zij zich onbevoegd verklaarde om van het geschil kennis te nemen. De rechtbank stelde vast dat er in dit geval geen sprake was van het onthouden of beëindigen van verstrekkingen zoals bedoeld in artikel 3a, eerste lid, van de Wet COA. De rechtbank merkte op dat artikel 3a Wet COA alleen van toepassing is als het besluit voortvloeit uit een beslissing op de aanvraag op grond van de Vreemdelingenwet 2000. Aangezien de onthouding van verstrekkingen niet gerelateerd was aan de verblijfsstatus van eiser, was de bestuursrechter bevoegd om het beroep te behandelen.

De rechtbank concludeerde dat de bevoegdheid om het beroep te behandelen bij de bestuursrechter van de rechtbank Leeuwarden lag, omdat eiser in AZC Harlingen verbleef. De rechtbank 's-Gravenhage besloot het beroep door te zenden naar de bestuursrechter van de rechtbank Leeuwarden, en verklaarde zich onbevoegd. De uitspraak werd gedaan door mr. M.A.C. Hofman, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. B. de Vos.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 18153 COA H
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Soedanese nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr.A.H.H. Fuchs, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen: het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COA), verweerder,
gemachtigde: mr. R. van Duffelen, juridisch medewerker bij het COA.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 25 juli 2001 is op basis van artikel 6 en artikel 16 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva) aan eiser de maatregel opgelegd van onthouding van alle verstrekking op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (hierna: Rva-verstrekkingen) voor de duur van vier weken. Dit besluit strekt tevens tot het opleggen van een centrumverbod, waarbij eiser de toegang tot het terrein en de gebouwen van asielzoekerscentrum (hierna:AZC) C is ontzegd voor de duur van vier weken. Op 30 juli 2001 heeft eiser tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Op 8 maart 2002, door de rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet beslissen door verweerder op het bezwaarschrift van 30 juli 2001.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden. Hierna is het onderzoek gesloten.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Artikel 3a, eerste lid, Wet COA bepaalt dat in afwijking van artikel 72, derde lid, Vw de afdelingen 1, 3 en 4 van hoofdstuk 7 Vw van toepassing zijn op besluiten in het kader van het onthouden dan wel de beëindiging van verstrekkingen bij of krachtens deze wet.
2.2 Artikel 5, eerste lid, Rva bepaalt dat de opvang in een opvangcentrum in elk geval de verstrekkingen onderdak en een wekelijkse financiële toelage omvat.
2.3 Ingevolge artikel 6, eerste lid, aanhef en onder c en d, Rva kunnen de in artikel 5, eerste lid, Rva verstrekkingen geheel of gedeeltelijk aan een asielzoeker worden onthouden indien de asielzoeker het bepaalde in artikel 16 niet naleeft, alsmede indien hij overlast bezorgt aan asielzoekers die in hetzelfde centrum verblijven, aan personen die werkzaam zijn in het centrum of aan omwonenden.
In artikel 16 Rva is onder meer bepaald dat de asielzoeker die onderdak heeft in een opvangcentrum verplicht is de huisregels na te leven en gevolg te geven aan aanwijzingen van het personeel van het desbetreffende opvangcentrum.
2.4 Ingevolge artikel 8:54 Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting van de rechtbank te verschijnen, het onderzoek sluiten indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat zij kennelijk onbevoegd is dan wel het beroep kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is.
2.5 Na kennisname van de zich in het dossier bevindende stukken, acht de rechtbank in het onderhavige geval termen aanwezig van de bovengenoemde bevoegdheid gebruik te maken. Daartoe is het navolgende redengevend.
2.6 Bij besluit van 25 juli 2001 is aan eiser de maatregel opgelegd van onthouding van alle Rva-verstrekkingen.
Er is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval geen sprake van het onthouden dan wel beëindigen van verstrekkingen bij of krachtens deze wet als bedoeld in artikel 3a, eerste lid, Wet COA. In de Memorie van Toelichting op dit artikel (TK1999-2000, 26 975, nr. 3, pag.13) is immers expliciet verwoord dat artikel 3a Wet COA uitsluitend beroep op de vreemdelingenrechter mogelijk maakt indien het besluit of de handeling het gevolg is van een beslissing op de aanvraag op grond van de Vreemdelingenwet 2000. In het geval verstrekkingen los van een beslissing op de aanvraag geheel of gedeeltelijk worden onthouden of beëindigd, bijvoorbeeld wegens overtreding van de huisregels, blijven de mogelijkheden van rechtsbescherming ongewijzigd. In die gevallen zal de bestuursrechter bevoegd zijn.
De rechtbank wijst er in dit verband nog op dat in tegenstelling tot de vreemdelingenrechter, die deskundig is op het terrein van het vreemdelingenrecht, de deskundigheid op het terrein van het beoordelen van opgelegde maatregelen bij de algemene bestuursrechter berust.
2.7 In het onderhavige geval is enkel sprake van een maatregel, welke geen verband houdt met een beslissing in het kader van de verblijfsstatus van eiser. Nu, gelet op het voorgaande, artikel 3a Wet COA niet van toepassing is, kan tegen het onderhavige besluit niet op grond van artikel 71 Vw beroep worden ingesteld bij de vreemdelingenkamer van de rechtbank 's-Gravenhage. De rechtbank is derhalve niet bevoegd van het onderhavige geschil kennis te nemen.
2.8 Met betrekking tot de bevoegdheid van de algemene bestuursrechter overweegt de rechtbank dat, nu verweerder geen bestuursorgaan is in de zin van artikel 8:7, eerste lid, Awb, ingevolge het tweede lid van dit artikel de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats in Nederland heeft, bevoegd is. Eiser verblijft thans in AZC Harlingen, zodat dit als zijn woonplaats in de zin van artikel 8:7, tweede lid, Awb moet worden aangemerkt en de rechtbank Leeuwarden bevoegd is van het onderhavige beroep kennis te nemen. De rechtbank Haarlem kan derhalve evenmin in de hoedanigheid van algemene bestuursrechter bevoegd worden. Het beroepschrift zal ingevolge artikel 6:15 Awb worden doorgezonden aan de bestuursrechter van de rechtbank Leeuwarden.
3. BESLISSING
De rechtbank:
3.1 verklaart zich onbevoegd van het geschil kennis te nemen;
3.2 bepaalt dat het beroep ter behandeling wordt doorgezonden aan de bestuursrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. B. de Vos als griffier.
Afschrift verzonden op : 31 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan verzet worden gedaan bij deze rechtbank, door het indienen van een verzetschrift binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak.