RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Almelo
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 01/18614 OVERIO GB
inzake: A,
geboren op [...] mei 1981,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9804.18.8000,
eiser,
gemachtigde: mr. M.A. Buys, advocaat te Leeuwarden;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. P. van IJzendoorn, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 17 april 1998 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf gedaan. Bij beschikking van 9 november 1999 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
1.2 Bij brief van 16 december 1999 is daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij beschikking van 22 februari 2000 ongegrond verklaard. Bij brief van 15 maart 2000 is daartegen beroep ingesteld.
1.3 Bij uitspraak van 28 december 2000 van de rechtbank te 's-Gravenhave, zittinghoudende te Zwolle, is het bestreden besluit van 22 februari 2000 voor zover het ziet op de weigering eiser een vergunning tot verblijf te verlenen op grond van het beleid voor een alleenstaande minderjarige asielzoeker (ama) vernietigd.
1.4 Eiser is op 6 maart 2001 gehoord door een ambtelijke hoorcommissie. Van dit gehoor is een verslag opgemaakt.
1.5 Bij besluit van 10 april 2001, aan de gemachtigde van eiser toegezonden op 12 april 2001, heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6 Tegen genoemd besluit heeft eiser op 3 mei 2001 beroep bij de rechtbank ingesteld. Het beroepschrift is op 14 mei 2001 voorzien van gronden.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is ter zitting van 29 mei 2002 behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn daarbij niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.3 Voordat de rechtbank overgaat tot de beoordeling van onderhavige beroepszaak stelt zij vast dat bij uitspraak van deze rechtbank van 28 december 2000, nevenzittingsplaats Zwolle( Awb 00/3705 VRWET Z VR) onherroepelijk is vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt om toegelaten te worden als vluchteling en dat eiser bij gedwongen verwijdering naar zijn land van herkomst niet een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) beoogt bescherming te bieden. Voorts is door deze rechtbank vastgesteld dat eiser evenmin aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard.
Het onderhavige geschil beperkt zich daarom tot de vraag of verweerder op goede gronden eiser een verblijfsvergunning onder de beperking "alleenstaande minderjarige vreemdeling" heeft onthouden.
2.4 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Op grond van artikel 117, eerste lid onder a Vw 2000, wordt op het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 een in behandeling zijnde aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning op grond van de Vw 2000.
2.1 Verweerder stelt zich kort samengevat, voor zover van belang, op het standpunt dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het zogenaamde alleenstaande minderjarige vreemdelingenbeleid (amv-beleid) omdat aangenomen moet worden dat er voor eiser in zijn land van herkomst adequate opvang aanwezig is. Verweerder geeft aan dat eiser nog een oom in B in Somalië heeft wonen, waar hij terecht kan. Voor zover eiser niet terecht kan bij zijn oom is volgens verweerder adequate opvang bij zijn tante C in B aanwezig. De verklaring van eiser dat zijn tante overleden is acht verweerder niet geloofwaardig. Deze verklaring berust op informatie van derden en is uitermate summier en vaag.
Verweerder is van mening dat van de oom en/of zijn tante verwacht mag worden zich met eiser naar het veilige gedeelte van het land herkomst te begeven en zich aldaar te vestigen.
2.2 Eiser stelt zich, voor zover van belang, op het standpunt dat verweerder onvoldoende recht heeft gedaan aan de uitspraak van de rechtbank van 28 december 2000. In deze uitspraak staat vermeld dat "de enkele stelling van verweerder dat de familieleden in het conflictueuze gebied van Somalië zich met eiser elders kunnen vestigen is niet gebaseerd op een kenbaar onderzoek van de feiten". Het standpunt van verweerder dat eiser met zijn oom en/of tante naar het veilige gedeelte van zijn land van herkomst kan gaan om zich aldaar te vestigen is ook in onderhavige bestreden besluit niet gebaseerd op een kenbaar onderzoek naar de feiten.
Ten aanzien van het overlijden van zijn tante geeft eiser aan dat wie de geschiedenis van Somalië sinds 1998 enigszins gevolgd heeft weet dat de dood in Somalië vanaf deze datum, het jaar van het bombardementen op Hargeisa, heeft rondgewaard. De dood was een dagelijks gegeven. Het bericht van de dood over zijn tante was de zoveelste dode. Eiser heeft de dood van zijn tante als een gegeven beschouwd en had niet meer de behoefte om te onderzoeken hoe zij om het leven is gekomen. In tegenstelling tot wat verweerder suggereert is de persoon die heeft verteld dat zijn tante is overleden geen onbekende, doch een bekende van zijn neef.
3.1 De rechtbank stelt vast dat, na de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 nu de Vw is ingetrokken, louter verblijfsvergunningen kunnen worden verleend waarin de Vw 2000 voorziet.
De rechtbank stelt vast dat eiser onderhavige aanvraag voor 4 januari 2001 heeft ingediend en dat het beleid van minderjarigen die voor 4 januari 2001 een asielaanvraag hebben ingediend is neergelegd in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1996/1 van 12 maart 1996, geldig van 15 maart 1996 tot en met 15 maart 1998. Van dit TBV is de geldigheidsuur bij brief van 12 februari 1998 (staatscourant 1998/42), verlengd tot 1 maart 2000. Bij TBV 2000/7 van 4 april 2000 is TBV 1996/1 is verlengd tot 1 januari 2001. Nadien is dit beleid bij TBV 2000/30, TBV 2001/6 verlengd tot 1 april 2001 voor alle gevallen waarin de aanvraag voor 4 januari 2001 is ingediend.
Het beleid is van toepassing op minderjarigen die bij binnenkomst in Nederland niet worden begeleid of verzorgd door ouders dan wel meerderjarige bloed- of aanverwanten en die daarom als alleenstaand worden aangemerkt, indien zij niet in aanmerking komen voor toelating als vluchteling of voor verblijf om andere klemmende redenen van humanitaire aard. Op grond van dit beleid wordt beoordeeld of de minderjarige met zijn ouders in het buitenland kan worden herenigd dan wel anderszins adequate opvang in het land van herkomst kan vinden.
De vraag of het ama-/amv-beleid van toepassing is, dient te worden beantwoord in het kader van de individuele toetsing van de aanvraag om toelating. Voor de verlening van een ama-vtv/ama-vv is van belang of er in land van herkomst adequate opvang aanwezig is. Indien deze adequate opvang voorhanden is, is het minderjarigenbeleid niet van toepassing.
3.2 In casu staat niet ter discussie dat eiser bij binnenkomst minderjarig was. Tussen partijen is daarentegen in geschil of voor eiser in het land van herkomst adequate opvang voorhanden is.
Eiser heeft verklaard dat zijn oom nog in het land van herkomst woont. Daarnaast is de rechtbank met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn tante, waar hij voor zijn vertrek naar Nederland heeft verbleven, is overleden. Eiser heeft dit alleen van horen zeggen. Eiser heeft voorts over de wijze waarop hij zulks vernomen zou hebben geen eenduidige verklaringen afgelegd. De rechtbank is derhalve van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft kunnen stellen dat er voor eiser adequate opvang in het land van herkomst aanwezig is. Het feit dat eiser sinds zijn uitreis geen contact met zijn oom of tante heeft gehad, doet hier aan niet af. Wanneer adequate opvang is opgehouden te bestaan, is het aan eiser om aan te tonen dat dit het geval is. Dit heeft eiser niet gedaan.
De rechtbank stelt evenwel vast dat de oom en de tante woonachtig zijn in B, gelegen in het onveilige gedeelte van Somalië.
De rechtbank is van oordeel dat van eiser, zonder nader onderzoek of dit tot de mogelijkheid behoort, niet kan worden verlangd, dat hij zich naar het onveilige gedeelte van Somalië begeeft om opvang bij zijn oom of tante te realiseren om daarna- wellicht -samen naar het veilige gedeelte van Somalië te reizen.
Aangezien verweerder terzake geen onderzoek heeft ingesteld is de rechtbank van oordeel dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven
3.3 Het beroep is, gelet op het vorenstaande, gegrond.
3.4 De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht.
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking d.d. 10 april 2001;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon om het griffierecht ad 22,69 euro aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad 664,-- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.S. Kuipers in tegenwoordigheid van G.M. Middelhuis als griffier en in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 10 juli 2002