ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7027

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12764, 02/12766 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en handhaving grensdetentie met verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 5 maart 2002 uitspraak gedaan in een procedure betreffende de asielaanvraag van verzoeker, een Guinese nationaliteit, die in het Grenshospitium te Amsterdam verblijft. De rechtbank heeft het beroep van verzoeker tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard. De asielaanvraag was eerder door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, afgewezen met de mededeling dat verzoeker Nederland onmiddellijk moest verlaten. Verzoeker had hiertegen beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening om te voorkomen dat hij uit Nederland zou worden verwijderd totdat er een beslissing op zijn beroep was genomen.

Tijdens de zitting op 1 maart 2002 heeft de rechtbank overwogen dat de asielbeschikking door verweerder was ingetrokken, maar dat de detentie van verzoeker werd gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een aparte rechtsgang openstaat tegen de voortzetting van de detentie, en dat het verzoek om voorlopige voorziening niet gericht was tegen deze voortzetting. De rechtbank heeft de noodzaak gezien om de procesregels in de Vreemdelingenwet 2000 aan te passen, zodat de behandeling van asielzaken efficiënter kan verlopen.

De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die zijn begroot op € 644,--. Deze uitspraak is openbaar gedaan en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
vreemdelingenkamer
voorlopige voorziening
Uitspraak
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/12764 VRONTN (voorlopige voorziening)
AWB 02/12766 VRONTN (beroep)
inzake: A, geboren op [...] 1961, van Guinese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. G. Kor, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Leiden,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.T. Idema, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Bij besluit van 9 februari 2002 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen. Uit het besluit blijkt dat verzoeker de behandeling van een in te dienen beroep niet in Nederland mag afwachten en dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten. Tegen dit besluit heeft verzoeker bij beroepschrift van 10 februari 2002, aangevuld bij brief van 28 februari 2002, beroep ingesteld.
2. Bij verzoekschrift van 10 februari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter (hierna ook: de rechtbank) verzocht verweerder te verbieden om verzoeker uit Nederland te verwijderen zolang er nog geen beslissing is genomen op het door verzoeker ingediende beroepschrift.
3. Bij brief van 28 februari 2002 heeft verweerder het besluit van 9 februari 2002 ingetrokken. Tevens is meegedeeld dat de aan eiser opgelegde maatregel ex artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 zal worden voortgezet.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 maart 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting C. Meerdink aanwezig als tolk in de Franse taal.
II. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen dan wel het besluit van verweerder om de uitzetting niet achterwege te laten, te schorsen.
2. Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de rechtbank na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Verzoeker is tijdig op deze bevoegdheid gewezen.
3. Verzoeker heeft ter zitting gesteld het verzoek om voorlopige voorziening en het achterliggende beroep niet te willen intrekken omdat dit verzoek en beroep thans geacht moeten worden te zijn gericht tegen het gedeelte van het ingetrokken besluit, waarin is besloten dat de maatregel ex artikel 6, tweede lid, van de Vw 2000 wordt voortgezet totdat verzoeker Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Nu deze aan verzoeker opgelegde maatregel is voortgezet is het bestreden besluit niet in zijn geheel ingetrokken.
4. De rechtbank overweegt dat tegen de voortzetting van genoemde maatregel een aparte rechtsgang openstaat als geschetst in artikel 96 van de Vw 2000. Het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening is niet gericht tegen de voortzetting van de maatregel, zodat de rechtmatigheid van die voortzetting in deze procedure niet aan de orde kan komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat indien verzoeker de eerstvolgende kennisgeving van de voortzetting van de maatregel niet wenst af te wachten, het hem ten alle tijde vrij staat beroep in te stellen. Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 is het instellen van een beroep als bedoeld in artikel 96 van de Vw 2000 immers niet aan enige termijn gebonden.
5. De rechtbank roept verweerder op te bevorderen dat in de Vw 2000 de procesregels uit de Algemene Wet Bestuursrecht ten behoeve van de ac-procedures zodanig worden aangepast dat de rechtbank in staat wordt gesteld, zonder al te veel administratieve rompslomp, bijvoorbeeld zonder noodzaak mede te delen dat de procedure versneld wordt behandeld, zonder de noodzaak een verweerschrift op te vragen e.d., het beroep tegen de ac-asielbeschikking binnen een week op zitting te appointeren tezamen met het beroep tegen de maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000, welk beroep wordt ingeleid met de kennisgeving als bedoeld in artikel 94, eerste lid, tweede volzin van de Vw. Niet alleen zou dit de nodige capaciteit aan mensen en middelen besparen, doch het zou tevens de verwarring die er -ook in deze zaak- bij de vreemdeling bestaat over wat er op de zitting wordt behandeld, voorkómen. Voor het tevens appointeren van een verzoek om voorlopige voorziening zou alsdan voorts geen aanleiding meer bestaan, zodat de vreemdeling dit verzoek niet zou behoeven in te dienen en verweerder niet in de proceskosten terzake van dit verzoek zou behoeven te worden veroordeeld.
6. Uit het voorgaande volgt tevens dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan beoordeling van de hoofdzaak en dat deze slechts in de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep kan eindigen. De rechtbank ziet derhalve aanleiding om met toepassing van artikel 8:86 van de Awb onmiddellijk op dat beroep te beslissen. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat brengt mee dat het verzoek om een voorlopige voorziening wegens gebrek aan belang dient te worden afgewezen.
7. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het ingediende beroep en 1 punt voor het ingediende verzoek om een voorlopige voorziening te treffen).
III. BESLISSING
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/12766 VRONTN:
1. verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
in de zaak geregistreerd onder nummer AWB 02/12764 VRONTN:
2. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
in beide zaken:
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2002 door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. P.J. van der Pol, griffier.
Afschrift verzonden op:
Conc.: RW
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.