Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 11 juni 1998 heeft eiser verweerder verzocht om schadevergoeding voor door hem geleden immateriële schade. Het verzoek is nader toegelicht in brieven van 1 december 1998, 10 maart 1999 en 3 november 1999.
Bij besluit van 20 januari 2000 heeft verweerder eisers verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Bij besluit van 10 januari 2001 heeft verweerder het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 februari 2001, ingekomen bij de rechtbank op 20 februari 2001, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 8 februari 2002 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr M. de Boorder, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr J.H. Meijs.
Buiten bezwaar van partijen heeft verweerder na de zitting nog enige, al eerder aan eiser bekendgemaakte, besluiten overgelegd die abusievelijk buiten de toegezonden stukken waren gebleven.
Eiser voert in beroep aan dat hij immateriële schade heeft geleden door het groot aantal keren dat zijn uitkering is stopgezet en daarna toch weer is hervat. Eiser baseert zich bij zijn verzoek op twee verklaringen, van een psychiater en een maatschappelijk werker. Bij zijn ziektebeeld hoort dat het soms beter lijkt te gaan. Eiser wijst er ten slotte op dat hem lange tijd de toegang tot het Gak-gebouw was ontzegd.
Verweerder baseert zijn afwijzing van het verzoek om schadevergoeding op de overwegingen dat geen sprake is van zodanig geestelijk leed, dat als aantasting van de persoon zou kunnen worden gekenschetst. Niet is gebleken, aldus verweerder, dat de destijds toegestuurde negatieve beslissingen zodanig diepe sporen hebben achtergelaten dat sprake is van toegenomen psychische klachten. Verweerder baseert zich op bevindingen van zijn bezwaarverzekeringsarts, die daarbij de van de zijde van eiser ingebrachte verklaringen en onderzoeksbevindingen heeft betrokken. Aangezien in mei 1998 geen sprake is van een psychopathologisch beeld, is ook geen sprake van voor vergoeding in aanmerking komende schade ten gevolge van de keuringsprocedure zoals die door de toenmalige uitvoeringsinstelling Gak Nederland B.V. is uitgevoerd.
Zoals blijkt uit vaste jurisprudentie van de bestuursrechters (verwezen zij naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 24 september 1997, AB 1997, 416 en 431) staat tegen een besluit van een bestuursorgaan op een verzoek om schadevergoeding alleen dan beroep open op de bestuursrechter indien ook de oorzaak van de beweerdelijke schade zelf een besluit is waartegen beroep open staat op een bestuursrechter.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting door eiser is gezegd, blijkt dat hij als schadeoorzaken onder meer aanwijst de wijze waarop hij werd behandeld door de verzekeringsartsen tijdens de verschillende keuringen en het optreden van de toenmalige uitvoeringsinstelling Gak Nederland B.V., waaronder het verbod het gebouw van die instelling te betreden. Die gestelde schadeoorzaken zijn geen besluiten in de zin van artikel 1:3 van de Awb, maar een vorm van feitelijk dan wel privaatrechtelijk handelen. Hiertegen staat, gelet op artikel 8:1 van de Awb, geen beroep open en hiertegen kan dus, gelet op artikel 7:1 van de Awb, ook geen bezwaar worden gemaakt. Aangezien vanwege de door beide partijen ingenomen posities niet duidelijk is of verweerder in het bestreden besluit nu wel of niet ook deze gestelde schadeoorzaken bij zijn beoordeling heeft betrokken, bestaat geen aanleiding dat besluit te vernietigen op de grond dat in zoverre geen bezwaar openstond.
De andere schadeoorzaken die eiser noemt zijn de verschillende besluiten die over zijn recht op uitkering zijn genomen. Tegen een beslissing over beweerdelijke schade ten gevolge van die gestelde schadeoorzaken staat wel bezwaar en beroep open.
Duidelijk is dat het lange tijd slecht is gegaan met eiser. Hierbij speelden onder meer dat hij, naar eigen zeggen, alcohol- en drugsproblemen had, dakloos was, gezinsproblemen had, zijn werk kwijtraakte en onder psychiatrische behandeling stond. Eiser heeft echter geenszins duidelijk gemaakt hoe die omstandigheden zouden zijn veroorzaakt door besluiten van verweerder. Zeker nu hij zich laat bijstaan door een raadsman moet dat wel van hem worden verwacht. Van een advocaat mag worden verwacht dat hij de vereisten terzake van het verkrijgen van schadevergoeding kent en het verzoek om schadevergoeding en eventuele latere correspondentie onder meer staaft met de aanwijzing van een specifieke schadeoorzaak, waarbij hij aangeeft hoe die oorzaak causaal verbonden is met de beweerdelijke schade. De enkele stelling dat zijn leed - wat daarvan ook zij - is veroorzaakt door de besluiten van verweerder, zonder te specificeren welke besluiten het betreft en zonder aan te geven of die besluiten onrechtmatig zijn gebleken, is onvoldoende om aan te nemen dat de beweerdelijke schade het gevolg is van besluiten van verweerder.
Bij de besluiten die verweerder heeft overgelegd is een besluit van 11 december 1997. Dat is een beslissing op het bezwaar van eiser tegen een besluit van 4 september 1997, waarbij zijn uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering werd ingetrokken. Dat bezwaar is gegrond verklaard en het primaire besluit is herroepen, met hervatting van het volle recht op uitkering. De intrekking geschiedde per 19 oktober 1997, de hervatting van de uitkering naar moet worden aangenomen kort na 11 december 1997. Uit de door eiser aangedragen stellingen blijkt geenszins dat en zo ja welke schade specifiek in die periode zou zijn opgetreden, laat staan in hoeverre die schade zou zijn uitgebleven als het besluit van 4 september 1997 niet zou zijn genomen. Ook met deze door verweerder overgelegde informatie in de hand kan dus geen oorzakelijk verband worden vastgesteld.
Van de overige overgelegde besluiten is gesteld, noch gebleken dat zij nadien zijn herroepen of vernietigd. Zo de onrechtmatigheid van die besluiten al zou komen vast te staan, moet ook daarvan worden geoordeeld dat in hetgeen eiser heeft aangedragen geen aanknopingspunt is te vinden voor het oordeel dat de inhoud van die besluiten oorzakelijk verbonden zou zijn met de beweerdelijke schade.
Dat tijdens de hoorzitting is afgesproken dat de bezwaarverzekeringsarts bepaalde informatie zou inwinnen, doet niet af aan de op eiser rustende plicht de schadeoorzaak te specificeren en het oorzakelijk verband tussen oorzaak en beweerdelijke schade te onderbouwen.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar terecht ongegrond verklaard. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2002, in tegenwoordigheid van de griffier G.J. Buitendijk.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,