ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6743

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/8643 VRONTN J
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van vrijheidsontnemende maatregel en toekenning van schadevergoeding aan Indiase vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van een Indiase vreemdeling tegen de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De vreemdeling had op 30 januari 2002 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen en was op 31 januari 2002 onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel op basis van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Op 1 februari 2002 diende de vreemdeling een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank moest beoordelen of de vrijheidsontnemende maatregel rechtmatig was voortgeduurd tot de opheffing op 6 februari 2002, na het verstrijken van de termijn van 48 procesuren die gold voor de procedure in het Aanmeldcentrum Schiphol.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet rechtmatig was voortgeduurd na 4 februari 2002, omdat de termijn van 48 procesuren was overschreden zonder dat de verweerder had kunnen aantonen dat er gronden waren voor de voortduring van de maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 140,-- voor de onterecht opgelegde vrijheidsontneming gedurende de periode van 4 februari 2002 tot 6 februari 2002. Daarnaast werd de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 322,--.

De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke termijnen in vreemdelingenzaken en de rechten van vreemdelingen op schadevergoeding bij onrechtmatige vrijheidsontneming. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 8643 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1980, van Indiase nationaliteit, verblijvende in het opvang- en onderzoekscentrum (OC) te Leiden, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 11 februari 2002 en 26 maart 2002.
De vreemdeling is op 11 februari 2002 verschenen bij gemachtigde, mr. J.E. van Rossem, advocaat te Amsterdam. Bij faxbericht van 26 maart 2002 heeft de gemachtigde van de vreemdeling meegedeeld dat hij noch de vreemdeling ter zitting van 26 maart 2002 zal verschijnen.
Verweerder is op 11 februari 2002 verschenen bij gemachtigde, mr. M.P. Bouma en op 26 maart 2002 bij gemachtigde, mr. D. Kuiper.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 30 januari 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op 31 januari 2002 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 1 februari 2002 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 2 februari 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Ter zitting van 11 februari 2002 heeft de vreemdeling dit beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding
1.4 Bij brief van 6 februari 2002 heeft verweerder meegedeeld dat er aanleiding bestaat de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling voort te zetten in een OC en dat de jegens de vreemdeling opgelegde maatregel ex artikel 6 Vw met ingang van diezelfde datum wordt opgeheven.
1.5 Nadat het onderzoek ter zitting op 11 februari 2002 was gesloten, heeft de rechtbank bij brief van 26 februari 2002 aan partijen meegedeeld het onderzoek te heropenen en de zaak te verwijzen naar de zitting van 26 maart 2002 van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 Namens de vreemdeling is verzocht om toekenning van schadevergoeding voor twee dagen. Hiertoe is het volgende aangevoerd. Op 4 februari 2002 is de voorgeschreven termijn van 48 proces-uren in de AC-procedure overschreden. Verweerder had derhalve reeds op 4 februari 2002 de bewaring moeten opheffen en de vreemdeling moeten overplaatsen naar een OC en niet eerst twee dagen later, op 6 februari 2002.
2.3 De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Op grond van artikel 94 Vw wordt de kennisgeving d.d. 2 februari 2002 aangemerkt als een door de vreemdeling ingesteld beroep gericht tegen de toepassing dan wel de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Blijkens de hiervoor onder 1.4 genoemde brief van verweerder is de vrijheidsontnemende maatregel op 6 februari 2002 opgeheven. Nu er een verzoek om toekenning van schadevergoeding voorligt, heeft de vreemdeling desalniettemin belang bij een beoordeling van het beroep. Het beroep is mitsdien ontvankelijk. Ter beantwoording van de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor schadevergoeding, zal de rechtbank de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel dienen te beoordelen.
2.5 De rechtbank stelt allereerst vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de maatregel ex artikel 6 Vw rechtmatig is opgelegd. Het geschil spitst zich derhalve toe op de vraag of deze maatregel na 4 februari 2002 rechtmatig heeft voortgeduurd tot de opheffing daarvan op 6 februari 2002.
2.6 Verweerder heeft in zijn in paragraaf A5/2.2.3.1 van de Vreemdelingcirculaire 2000 (Vc) neergelegde beleid een aantal criteria geformuleerd die richtinggevend zijn bij het opleggen van de maatregel ex artikel 6 Vw aan de vreemdeling die is binnen gekomen via een zee- of luchthaven, aan wie de toegang geweigerd is, en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat in de onderhavige zaak het criterium onder a tot het moment van opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel richtinggevend is geweest bij de oplegging en de voortduring daarvan. Het criterium onder a luidt als volgt: "de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel kan binnen de procedure in het Aanmeldcentrum Schiphol worden afgedaan." Gelet op artikel 3.117, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) duurt de procedure in het Aanmeldcentrum Schiphol 48 proces-uren.
2.7 Uit de voortgangsrapportage blijkt - en niet weersproken is - dat de termijn van 48 proces-uren is aangevangen op 31 januari 2002 om 19.24 uur. De rechtbank gaat ervan uit dat deze termijn is geëindigd op 4 februari 2002 om 11.24 uur, nu verweerder geen feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd en aannemelijk gemaakt ten gevolge waarvan de hiervoor bedoelde uren redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag.
2.8 Nu de vrijheidsontnemende maatregel eerst op 6 februari 2002 is opgeheven en verweerder evenmin heeft kunnen aangeven op welke grond de voortduring van de maatregel na het verstrijken van de termijn van 48 proces-uren gerechtvaardigd was, is het beroep gegrond en bestaat er aanleiding het verzoek om schadevergoeding in te willigen. Aan de vreemdeling zal schadevergoeding worden toegekend over de periode van 4 februari 2002 tot 6 februari 2002 (twee dagen verblijf in het Aanmeldcentrum Schiphol ad € 70,--), zijnde een bedrag van in totaal € 140,--.
2.9 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:85 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (ministerie van Justitie) een schadevergoeding toe van € 140,-- (zegge: honderdenveertig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.I. Hilberts-de Jong, voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en mrs. J.F. Miedema en J.M. Janse van Mantgem, leden, en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers als griffier.
Voornoemde voorzitter en leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken bevelen de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 140,-- (zegge: honderdenveertig euro).
Aldus gedaan op 2 juli 2002 door mr. K.I. Hilberts-de Jong, voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en mrs. J.F. Miedema en J.M. Janse van Mantgem, leden.
Afschrift verzonden op: 3 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.