ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6604

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/5525 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Rwandese eiser beschuldigd van genocide

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 juni 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Rwandese eiser, die beschuldigd wordt van genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht door het Rwanda Tribunaal. De eiser, geboren in 1954, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, welke op 21 december 2001 door de Staatssecretaris van Justitie werd afgewezen. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de aanklacht van het Rwanda Tribunaal, waarin ernstige vermoedens worden geuit dat de eiser zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven zoals omschreven in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank overweegt dat de gedetailleerde aanklacht van het Tribunaal voldoende aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat er sprake is van ernstige vermoedens van schuld van de eiser aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de afwijzing van de asielaanvraag rechtmatig is, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag gegrond is op omstandigheden die een rechtsgrond voor verlening vormen. Het beroep van de eiser is ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de Staatssecretaris van Justitie te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 5525 BEPTDN H
inzake: A, geboren op [...] 1954, van Rwandese nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. G.R. van der Plas, advocaat te Katwijk,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. van Asperen, advocaat te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 21 december 2001 is de aanvraag van eiser van 31 maart 2000 tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 17 januari 2002 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 16 april 2002. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de door eiser ingediende aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag, samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiser behoort tot de bevolkingsgroep der Hutu's en was lid van de partij Mouvement Révolutionaire National pour le Développement (MRND). Van 2 oktober 1976 tot 2 april 1994 was eiser woonachtig in Kigali, met uitzondering van de jaren 1980 tot 1983, toen hij in Kameroen studeerde. Eiser was van 1976 tot 1980 werkzaam bij het Ministerie van Jeugd en Sport. Hij was belast met de begeleiding van de balletten en deed tevens onderzoek naar de Rwandese cultuur. Na zijn verblijf in Kameroen werd eiser opnieuw aangesteld bij het ballet en werd hij tevens belast met de voorbereiding van grote nationale feestdagen. Vanaf 1985 was eiser afdelingshoofd. Eiser was musicus, danser en regisseur. Hij zong liedjes over gelijkheid, liefde en democratie. Vanaf 1992 zong hij ook liedjes om de militairen aan te moedigen. Eiser had een aandeel in de radiozender Radio- Télévision Libre des Milles Collines (RTLM). Dit was een commerciële zender waar ook politieke partijen zendtijd konden kopen. Op 2 april 1994 vertrok eiser naar België om een optreden van zijn balletgroep " Irindiro" voor te bereiden. Eind juni 1994 is eiser teruggekeerd naar Rwanda om zijn gezin in veiligheid te brengen. Hij hoorde dat zijn gezin in een ziekenhuis in Gisenyi verbleef. Tijdens het verblijf in het ziekenhuis bij zijn gezin hoorde eiser van de vrouw van zijn chauffeur dat op 10 juli 1994 zijn moeder en broers waren gedood toen het Rwandees Patriottisch Front (F.P.R) naar eiser op zoek was in zijn geboortedorp. Eiser is vervolgens met zijn gezin naar Congo gevlucht. In het vluchtelingenkamp waar eiser verbleef, circuleerde een lijst van door de F.P.R. gezochte personen met daarop de naam van eiser. Eind november 1996 is het vluchtelingenkamp verwoest door een grote groep F.P.R.- leden. Tijdens de hierop volgende vlucht is eiser van zijn gezin gescheiden. Eiser heeft vervolgens tot januari 2000 bij een man verbleven die hij nog kende uit de tijd dat hij een festival had georganiseerd in Gisenyi. Deze man heeft voor eiser een deel van de reissom betaald. Eiser is vervolgens naar Nairobi (Kenia) gegaan. Op 22 maart 2000 is eiser naar Nederland gereisd.
2.5 Bij brief van 9 juli 2001 heeft de griffier van het Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, begaan op het grondgebied van Rwanda of buurlanden van Rwanda op tijdstippen gelegen tussen 1 januari 1994 en 31 december 1994, ingesteld bij resolutie 955 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties van 8 november 1994 (verder: Tribunaal) op grond van de Aanklacht van de openbare Aanklager van 27 juni 2001, de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht om overlevering van eiser ter fine van strafvervolging.
2.6 De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in overleveringszaken, heeft bij uitspraak van 16 oktober 2001 (parketnummer CU 2001.RT.EX.01) geoordeeld dat de door de opeisende partij overgelegde stukken voldoen aan de eisen vervat in artikel 55B van de Regels aangaande Rechtsvordering en Bewijsmiddelen van het Internationale Straftribunaal voor Rwanda en heeft de overlevering aan het Tribunaal van eiser ter fine van strafvervolging ter zake van de feiten waarvoor zijn overlevering is gevraagd toelaatbaar verklaard.
2.7 Bij beschikking van 7 december 2001 (nr. A01/7028/1008929) heeft de Minister van Justitie besloten de overlevering van eiser toe te staan ten behoeve van de strafvervolging voor de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht.
2.8 Bij vonnis in kort geding van 14 februari 2002 (kenmerk: KG 02/26) is de vordering van eiser om verweerder te verbieden tot overlevering van eiser aan het Tribunaal over te gaan, afgewezen.
2.9 Op 27 maart 2002 heeft de overlevering van eiser aan het Tribunaal plaatsgevonden.
2.10 Verweerder heeft de bestreden beschikking doen steunen op de overweging dat eiser niet voor toelating in aanmerking komt op grond van artikel 31, tweede lid, sub k Vw. Hiertoe is overwogen dat op grond van de algemene bronnen en de aanklachten van het Rwanda Tribunaal sprake is van ernstige vermoedens dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan de gedragingen als omschreven in artikel 1(F) onder a en onder b van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951.
2.11 Namens eiser is in beroep aangevoerd dat gezien het complex van gevoerde en nog lopende procedures verweerder in de bestreden beschikking ten onrechte ten overvloede heeft overwogen dat de asielprocedure en de (strafrechtelijke) procedure bij het Rwanda Tribunaal los van elkaar staan en onafhankelijk van elkaar zijn. Verweerder heeft immers mede op grond van de aanklachten van het Rwanda Tribunaal geconstateerd dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen als omschreven in artikel 1(F) van het Verdrag. Op basis daarvan is het asielverzoek afgewezen. Eiser is onschuldig en heeft er alle vertrouwen in te worden vrijgesproken door het Tribunaal. Voorts heeft verweerder met de weigering de beslissing op de asielaanvraag op te schorten, de in de beschikking van de Minister van Justitie van 7 december 2001 impliciet opgenomen garantie jegens eiser dat hij in geval van vrijspraak door het Tribunaal mag terugkeren naar Nederland om zijn dan nog lopende asielprocedure te mogen afwachten, gefrustreerd. Gelet op de impliciet opgenomen garantie heeft eiser er groot belang bij dat zijn asielprocedure in Nederland nog loopt op het moment dat hij wordt vrijgesproken door het Tribunaal.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.12 Artikel 1(F) van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van Genève van 28 juli 1951, zoals gewijzigd bij het protocol van New York van 31 januari 1967 (verder: het Verdrag), bepaalt dat de bepalingen van dit Verdrag niet van toepassing zijn op een persoon ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat: a. hij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid heeft begaan, zoals omschreven in de internationale overeenkomsten welke zijn opgesteld om bepalingen met betrekking tot deze misdrijven in het leven te roepen; b. hij een ernstig, niet-politiek misdrijf heeft begaan buiten het land van toevlucht, voordat hij tot dit land als vluchteling is toegelaten; c. hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
2.13 Ter beoordeling staat de vraag of verweerders conclusie gerechtvaardigd is dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen als omschreven in artikel 1(F) van het Verdrag en dat het Verdrag derhalve niet op hem van toepassing is. De rechtbank stelt voorop dat bij de beantwoording van die vraag, de bepaling van artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag restrictief moet worden uitgelegd.
2.14 De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het onderhavige geval heeft kunnen besluiten dat dergelijke aanwijzingen aanwezig zijn en dat eiser derhalve (mede) verantwoordelijk kan worden gehouden voor misdrijven, zoals genoemd in artikel 1(F) onder a en onder b van het Verdrag. Hierbij is het navolgende van belang.
2.15 Vast staat dat jegens eiser een aanklacht is ingediend. Blijkens deze aanklacht van de Openbare Aanklager van het Tribunaal van 27 juni 2001 wordt eiser beschuldigd van samenspanning met het doel volkenmoord te plegen, van volkenmoord, directe en publiekelijke aanzetting tot het plegen van volkerenmoord en van volkerenmoord subsidiar van medeplichtigheid aan de volkenmoord. Eiser wordt tevens twee misdaden tegen de menselijkheid ten laste gelegd als moord en vervolging. De beoordelende rechter van het Tribunaal heeft in de uitspraak van 5 juli 2001(kenmerk: ICTR-2001-72-1) de tenlastelegging bevestigd met uitzondering van het subsidiaire onderdeel, met dien verstande dat de Openbare Aanklager de tenlastelegging op dit punt dient aan te passen door het helder aangeven van de beknopte feiten welke dit misdrijf zouden ondersteunen.
2.16 De rechtbank overweegt dat in een situatie waarin sprake is van een dergelijke gedetailleerde aanklacht van een Internationaal Tribunaal dat is ingesteld met het oog op vervolging van personen aansprakelijk voor genocide en andere ernstige schendingen van het internationale humanitaire recht, waarvan de inhoud in grote lijnen overeenkomt met hetgeen eiser heeft verklaard omtrent zijn ambtelijke, culturele en politieke functies, en waarin ook de rechtbank rechtdoende in overleveringszaken heeft geoordeeld dat de overlevering van eiser aan het Tribunaal ter fine van strafvervolging ter zake van de feiten waarvoor zijn overlevering is gevraagd toelaatbaar is, deze aanklacht voldoende aanknopingspunten biedt dat er sprake is van ernstige vermoedens dat eiser zich heeft schuldig gemaakt aan de gedragingen als omschreven in artikel 1(F) onder a en b van het Verdrag.
2.17 Daarnaast constateert de rechtbank dat een deel van de beslissing dat concrete aanwijzingen bestaan die de conclusie rechtvaardigen dat eiser (mede) verantwoordelijk is voor misdrijven als bedoeld in artikel 1(F), gebaseerd is op andere informatie, waaronder ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 6 juli 1999 (DPC/AM-64505) en 1 augustus 2000 (DPC/AM-683138/00) alsmede op onder meer publicaties van Amnesty International en Human Rights Watch.
2.18 De rechtbank volgt niet eisers betoog dat de asielprocedure en de (straf) procedure bij het Tribunaal niet los van elkaar kunnen worden gezien en dat verweerder de beslissing op de aanvraag in verband met de beschikking van de Minister van Justitie van 7 december 2001 had dienen op te schorten. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
In de beschikking van de Minister van Justitie van 7 december 2001 (nr. A01/7028/1008929) is onder 4.2 het volgende opgenomen.
De Immigratie- en Naturalisatiedienst heeft op verzoek meegedeeld dat zij het voornemen heeft het asielverzoek af te wijzen op grond van artikel 1F van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen (28 juli 1951, Trb. 1954, 88). Bovendien zal het Tribunaal bij brief van heden worden medegedeeld dat de asielprocedure van de opgeëiste persoon hier te lande nog niet is afgerond. Gelet hierop wordt het Tribunaal verzocht om Nederland ervan op de hoogte te brengen indien op enig moment gelegen na de overlevering het voornemen bestaat de overgeleverde persoon vrijspraak uit te zetten naar Rwanda. Mocht alsdan blijken dat de Nederlandse asielprocedure nog altijd niet is afgerond, dan zal de overgeleverde persoon op dat moment in de gelegenheid worden gesteld het verdere verloop van deze procedure in Nederland af te wachten. De verweren van de raadsvrouwe worden gelet op het bovenstaande verworpen. Op het advies van de rechtbank om een enforcement-agreement met het Rwanda Tribunaal te sluiten kan - met een verwijzing naar artikel 26 van het statuut op het Rwanda Tribunaal - niet worden ingegaan. Artikel 26 van het Statuut voorziet immers in de regeling dat een door het Tribunaal opgelegde gevangenisstraf zal worden ondergaan in een staat die heeft aangegeven deze straf onder supervisie van het Tribunaal ten uitvoer te leggen. Een enforcement-agreement is derhalve niet op zijn plaats.
2.19 De rechtbank kan in voorgaande passage niet lezen dat het verweerder niet vrijstond te beslissen op de asielaanvraag voordat op de aanklacht door het Rwanda Tribunaal was beslist. Evenmin valt daar in te lezen dat verweerder de beslissing op de asielaanvraag hangende de behandeling van de aanklacht diende op te schorten. Op grond van de aanklacht van het Rwanda Tribunaal kon verweerder naar het oordeel van de rechtbank al tot de beslissing komen om artikel 1(F) aan eiser tegen te werpen en de aanvraag af te wijzen, zoals onder 2.16 is overwogen.
2.20 Evenmin behoefde verweerder de beslissing op de aanvraag op te schorten omdat eiser onschuldig zou zijn en er alle vertrouwen in heeft dat hij wordt vrijgesproken door het Rwanda Tribunaal. Afgezien van het feit dat deze stelling op geen enkele wijze nader is onderbouwd, zal het Rwanda Tribunaal tot een oordeel dienen te komen. Of dit oordeel voor eiser positief zal zijn, betreft een onzekere toekomstige gebeurtenis die voor verweerder geen aanleiding hoefde te geven de beslissing op de asielaanvraag op te schorten. Indien eiser door het Tribunaal zal worden vrijgesproken, kan hij met toepassing van artikel 4:6 Awb een nieuwe aanvraag indienen.
2.21Ook eisers vrees dat hij in geval van vrijspraak of in geval van veroordeling na ommekomst van zijn detentie door het Rwanda Tribunaal zal worden uitgezet naar Rwanda en daarmee zijn leven niet zeker is, betreft een situatie die verweerder niet verplichtte te wachten met het nemen van de beslissing op de aanvraag. Doorslaggevend hiervoor acht de rechtbank dat het Tribunaal een orgaan is van de Verenigde Naties. Zoals bij vonnis in kort geding van 14 februari 2002 (kenmerk: KG 02/26) is overwogen, is het niet aannemelijk dat het Tribunaal eiser naar Rwanda zal laten gaan. Te verwachten valt dat het Tribunaal als orgaan van de Verenigde Naties bij de boordeling van het land waarheen de bestrafte c.q. vrijgesprokene zal uitreizen zich analoog zal laten leiden door hetgeen in het Internationaal Verdrag inzake de burgerrechten en politieke rechten is bepaald.
2.22 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.23 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt, voorzitter en mrs. J.M. Janse van Mantgem en J.C.W. Bogaards, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
afschrift verzonden op: 13 juni 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.