ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6584

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/45138 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.J. van Bennekom
  • N.M. van Wersch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel op basis van taalbegrip

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 juni 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de rechtmatigheid van een vrijheidsontnemende maatregel die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Angolese vreemdeling, had op 10 juni 2002 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen en was vervolgens in bewaring gesteld. De rechtbank diende te beoordelen of de mededeling van de maatregel aan eiser in een voor hem begrijpelijke taal was gedaan, aangezien eiser stelde de Engelse taal niet of onvoldoende te beheersen. De rechtbank oordeelde dat de mededeling, hoewel niet in proces-verbaal vastgelegd, onvoldoende was om aan te nemen dat eiser de Engelse taal in voldoende mate begreep om de inhoud van de beschikking te verstaan. De rechtbank concludeerde dat verweerder in strijd had gehandeld met zowel zijn eigen beleid als met artikel 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel, waarbij de Staat der Nederlanden werd veroordeeld tot schadevergoeding aan eiser en de proceskosten dienden te worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van de rechten van vreemdelingen, met name het recht op begrijpelijke communicatie in juridische procedures.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/45138 VRONTN
inzake : A (alias A), geboren op [...] 1968, van (gestelde) Angolese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, eiser, gemachtigde: mr. J.M. Niemer, advocaat te Amsterdam
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J. Laros, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 juni 2002 is eiser op grond van artikel 3 van de Vw 2000 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van eiser is op dezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast.
Verweerder heeft de rechtbank hiervan op 12 juni 2002 in kennis gesteld. Krachtens artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 wordt de vreemdeling daarmee geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel.
Op 10 juni 2002 heeft eiser een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 13 juni 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van eiser toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is in het besluit gehandhaafd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 19 juni 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Ter zitting was tevens aanwezig I. Zeedijk, tolk in de Portugese taal.
Ter zitting heeft gemachtigde van eiser namens eiser opheffing van de maatregel gevorderd.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
De maatregel kan niet als rechtmatig worden aangemerkt. De beschikking waarbij eiser de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 werd opgelegd, is aan eiser slechts in de Engelse taal uitgereikt. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de Engelse taal niet of in ieder geval onvoldoende beheerst, zodat niet gezegd kan worden dat de inhoud van de beschikking en de daartegen in te stellen rechtsmiddelen in een voor hem begrijpelijke taal zijn meegedeeld, hetgeen strijd oplevert met het beleid van verweerder, neergelegd in artikel A5/2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Desgevraagd heeft eiser ter zitting verklaard dat hij Portugees spreekt en slechts een paar woorden Engels begrijpt.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Verweerder acht de oplegging van de maatregel zowel formeel als materieel rechtmatig. In het op ambtsbelofte opgemaakte proces-verbaal van bevindingen is opgenomen dat de vreemdeling zijn personalia „in de voor verbalisant goed verstaanbare Engelse taal“ heeft opgegeven. Hieruit blijkt dat eiser voldoende Engels begrijpt om te beseffen welke maatregel jegens hem is toegepast en welk rechtsmiddel daartegen openstaat. De beschikking is dan ook op rechtmatige wijze aan eiser meegedeeld.
Subsidiair voert verweerder aan dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door de mededeling van de inhoud van de beschikking in de Engelse taal.
De rechtbank overweegt het volgende.
Verweerder is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
Verweerder voert het beleid dat onder meer tot - voortzetting van - de maatregel ex artikel 6 van de Vw 2000 wordt besloten indien de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrumprocedure is afgewezen.
Ten aanzien van eisers stelling dat de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 hem niet in een voor hem begrijpelijke taal is uitgereikt, overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 5, eerste en tweede lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient ook de vreemdeling wiens vrijheid op niet strafrechtelijke gronden is ontnomen onverwijld en in een taal die hij verstaat op de hoogte te worden gebracht van de redenen van zijn vrijheidsontneming.
In artikel A5/2.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000, dat in zoverre als een uitwerking moet worden gezien van hetgeen in voornoemde verdragsbepaling is neergelegd, is bepaald dat de bevoegde ambtenaar een afschrift van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vw 2000 dient uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moeten worden meegedeeld.
De rechtbank stelt vast dat de beschikking van 10 juni 2002 is voorzien van een tweede blad, waarin is vermeld dat deze aan eiser is uitgereikt, alsmede dat inhoud en strekking van „deze aanwijzing“ aan hem is meegedeeld ‘in de Engelse taal, welke door mij en vreemdeling in voldoende mate wordt beheerst’.
De rechtbank is van oordeel dat, ook al is deze mededeling niet in de vorm van een proces-verbaal vastgelegd, er onvoldoende reden is om in beginsel niet van de juistheid van deze mededeling uit te gaan. In het onderhavige geval is de mededeling zoals gerelateerd in het voornoemde besluit echter onvoldoende om aan te nemen dat eiser de Engelse taal in voldoende mate begrijpt om de inhoud en strekking van de hem gedane mededelingen te hebben verstaan en begrepen. Daartoe is ten eerste van belang dat uit het proces-verbaal van bevindingen van 10 juni 2002 niet meer of anders blijkt dan dat eiser alleen zijn personalia in het Engels heeft opgegeven. Van die opgave kan, gelet op de aard van de verstrekte gegevens, niet worden gezegd dat daaruit blijkt dat eiser de Engelse taal voldoende machtig is om inhoud en strekking van hetgeen bij de uitreiking van de beschikking is meegedeeld te verstaan en te begrijpen.
Voorts heeft eiser in het eerste gehoor in het kader van zijn asielprocedure verklaard dat hij naast Portugees een beetje Frans spreekt en enkele nationale talen. Ook overigens kan niet uit de processtukken worden opgemaakt dat eiser de Engelse taal machtig zou zijn. Aan de door eiser ter zitting gedane mededeling dat hij een paar woorden Engels begrijpt kan, gelet op het vorenstaande, niet de waarde worden gehecht die verweerder daaraan gehecht zou willen zien. Het voorgaande wordt niet anders nu in het bij de beschikking behorende uitreikingsblad tevens is opgenomen dat eiser heeft verklaard de beschikking te begrijpen.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zowel zijn eigen beleid als met artikel 5, eerste en tweede lid, van het EVRM.
De omstandigheid dat eiser door de door hem gewraakte gang van zaken niet in zijn belangen zou zijn geschaad, kan niet leiden tot een ander oordeel. De rechtbank oordeelt dat niet dan bij uitzondering plaats kan zijn voor het voorbijgaan aan een schending door verweerder van voorschriften die mede tot de rechten van mens en de fundamentele vrijheden kunnen worden gerekend.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 10 juni 2002 bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en beveelt de rechtbank de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel ingaande vanaf heden.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 70,-- per dag dat eiser in AC-Schiphol ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en € 45,-- per dag dat eiser in het Grenshospitium ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 550,--
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op € 322,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de vrijheidsontnemende maatregel ingaande 20 juni 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot
€ 550,-- (zegge: vijfhonderd en vijftig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot
€ 322,-- (zegge: driehonderd en tweeëntwintig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.J. van Bennekom, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Wersch, griffier.
Afschrift verzonden op:1 juli 2002
Conc.: NW
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.