ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6583

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/70093
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een machtiging tot voorlopig verblijf voor een Afghaanse eiseres op basis van een niet-gelegaliseerd huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een Afghaanse vrouw, die een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had aangevraagd om bij haar echtgenoot in Nederland te kunnen verblijven. Eiseres had op 29 september 2000 in Iran een huwelijk gesloten met referent, maar kon geen gelegaliseerde huwelijksakte overleggen, omdat de Nederlandse autoriteiten sinds september 2000 geen legalisatie meer uitvoeren van huwelijksakten van de Afghanistan Islamic Movement Party. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Minister van Buitenlandse Zaken, onvoldoende had gemotiveerd waarom de gevolgen van zijn beleid voor eiseres en referent niet onevenredig waren in verhouding tot het doel van het beleid. De rechtbank stelde vast dat er een duurzame en exclusieve relatie bestond tussen eiseres en referent, en dat het voor hen onmogelijk was om hun huwelijk te laten legaliseren. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 644,-- werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat eiseres en referent in redelijkheid geen mogelijkheid hadden om hun huwelijk te laten erkennen, en dat het beleid van verweerder in dit geval niet kon worden gehandhaafd.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/70093 S1813
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. H. van Asperen, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde mr. L.C. Bannink, ambtenaar ten departemente van het Ministerie van Justitie,
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Eiseres, geboren op [...] 1981, bezit de Afghaanse nationaliteit. Op 14 november 2000 heeft zij een aanvraag ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel verblijf bij echtgenoot B (referent). Op deze aanvraag is door verweerder op 20 juni 2001 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen dit besluit op 12 juli 2001 een bezwaarschrift ingediend. Op 4 december 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Op 14 december 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 7 juni 2002. Referent is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eiseres. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw2000), Stb. 2000, 495. Nu het bestreden besluit is bekend gemaakt na 1 april 2001, is op de beoordeling daarvan het thans geldende recht van toepassing.
2. In dit geding dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
3. Ingevolge artikel 33d Vreemdelingenwet (Vw) worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopig verblijf, gegeven krachtens het Souverein Besluit van 12 december 1813, voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van deze wet.
4. Eiseres stelt dat zij in aanmerking komt voor de gevraagde machtiging tot voorlopig verblijf. Daartoe heeft zij aangevoerd dat zij op 29 september 2000 in het huwelijk is getreden met referent, B, geboren [...] 1974 en in het bezit van zowel de Nederlandse als Afghaanse nationaliteit. Dit huwelijk is naar islamitisch recht gesloten op het consulaat van Afghanistan ten overstaan van de "Afghanistan Islamic Movement Party/Harakate Islamic Afghanistan" te Mshad, Iran. De Dienst Burgerzaken van de gemeente Rotterdam heeft vervolgens bij beschikking van 26 september 2001 geweigerd het huwelijk in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie op grond van het ontbreken van een gelegaliseerde huwelijksakte en derhalve het niet voldoen aan de vereisten van artikel 9 en 10 van het Haagse Huwelijksverdrag. Huwelijksbescheiden betreffende in Iran gesloten huwelijken tussen niet-Iraniërs worden ingevolge het beleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken sinds september 2000 niet meer gelegaliseerd. De Iraanse autoriteiten stellen zich namelijk op het standpunt dat het hier gaat om huwelijksakten opgemaakt door instellingen (zoals de voornoemde Afghanistan Islamic Movement Party) die hun bevoegdheid hiertoe niet ontlenen aan het Iraanse recht. Om deze reden kunnen dergelijke documenten niet worden geregistreerd door daartoe bevoegde Iraanse autoriteiten. Legalisatie van de documenten in Afghanistan is evenmin mogelijk vanwege de situatie aldaar. Eisers verkeren derhalve in de feitelijke onmogelijkheid de vereiste documenten te laten legaliseren. Toelating van eiseres voor verblijf bij partner is eveneens niet mogelijk gebleken omdat hiervoor het overleggen van officiële, gelegaliseerde bescheiden met betrekking tot de ongehuwde staat vereist is. Eiseres is van mening dat verweerder gelet op het voorgaande gebruik dient te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid daar de nadelige gevolgen voor eiseres van het door verweerder gevoerde beleid onevenredig zijn in verhouding met de door het beleid te dienen belangen. Referent heeft sedert 1 augustus 2000 een arbeidscontract voor onbepaalde tijd en voldoet tevens aan de middelenvereisten. Eiseres verblijft momenteel in een vluchtelingenkamp in Iran zonder geldige verblijfsvergunning.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet voor een mvv in aanmerking komt. Voor wat betreft de aanvraag 'verblijf bij echtgenoot' is niet door middel van officiële, gelegaliseerde bescheiden aangetoond dat er sprake is van een naar Nederlands internatonaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap, dan wel is niet aangetoond dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Indien getoetst wordt aan een eventuele aanvraag voor 'verblijf bij partner' wordt niet voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling en hoofdpersoon niet gehuwd zijn noch een in Nederland geregistreerd partnerschap zijn aangegaan en zij hun ongehuwde staat hebben aangetoond door middel van officiële, gelegaliseerde bescheiden. Verweerder stelt voorts dat niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden op grond waarvan, bij afweging van alle aan de orde komende belangen, aanleiding bestaat de aanvraag toch in te willigen. Uit de omstandigheid dat sinds september 2000 geen legalisatie meer plaatsvindt van Afghaanse huwelijksakten door de Nederlandse autoriteiten vloeit geen verplichting voort eiseres een mvv te verlenen.
6. De verlening van een mvv kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. De gronden die verweerder voor verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf hanteert zijn gelijk aan die welke de Staatssecretaris van Justitie in acht neemt voor verlening van een vergunning tot verblijf (Vreemdelingencirculaire 1994 onder hoofdstuk A4/5.3).
7. Het beleid met betrekking tot een rechtsgeldig huwelijk en geregistreerd partnerschap is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000, hoofdstuk B2.2 en B2.3. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf bij partner wordt ingevolge het bepaalde in voornoemde hoofdstukken niet verleend indien het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet rechtsgeldig is. De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een geregistreerd partnerschap verleend indien dat partnerschap niet in Nederland is geregistreerd. Het bestaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden. Het bestaan van een in Nederland geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met een afschrift van de akte van de burgerlijke stand.
8. De Staatssecretaris van Justitie voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
9. De rechtbank overweegt het volgende.
Niet weersproken is dat eiseres de benodigde bescheiden voor toelating in het kader van het onder rechtsoverweging 7 genoemde beleid niet heeft overgelegd. De rechtbank stelt vast dat verweerder zijn beleid juist heeft toegepast.
Ingeval niet wordt voldaan aan de beleidsregels voor toelating zal verweerder ingevolge artikel 4:84 van de Awb de vraag moeten beantwoorden of sprake is van door de vreemdeling aangevoerde feiten en omstandigheden die aanleiding dienen te zijn om in haar geval van de beleidsregels af te wijken. Eiseres meent dat die omstandigheden aanwezig zijn nu het onmogelijk blijkt te zijn de huwelijksakte gelegaliseerd te krijgen.
De rechtbank overweegt dat de belemmering om tot de legalisatie te komen blijkens de gedingstukken erin gelegen is dat de bevoegde Iraanse autoriteiten zijn gaan weigeren huwelijken gesloten door de Afghanistan Islamic Movement Party te registreren omdat deze instelling zijn bevoegdheid niet aan Iraans recht ontleent. Sinds september 2000 vindt geen legalisatie meer plaats van onder andere huwelijksakten van dergelijke instellingen. Eiseres en referent wisten toen zij in het huwelijk traden op 29 september 2000 niet dat zij een huwelijk sloten waarvan de akte niet meer door de Nederlandse ambassade te Teheran gelegaliseerd zou worden. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting erkent dat het overleg tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie ten einde te bezien wat de mogelijkheden zijn voor toelating van Afghaanse partners/echtgenoten uit Iran nu besloten is om Afghaanse documenten betreffende in Iran gesloten huwelijken niet (meer) te legaliseren, nog steeds voortduurt hetgeen impliceert dat gedurende lange tijd zowel legalisatie als inhoudelijke verificatie van huwelijksakten uitgesloten is. Het is voor eiseres en referent evenmin mogelijk te huwen op de Afghaanse ambassade te Teheran, daar deze niet de bevoegdheid heeft namens de Afghaanse autoriteiten huwelijken te sluiten. De rechtbank houdt het gelet op het vooroverwogene er voor dat eiseres en referent in redelijkheid geen enkele mogelijkheid meer hebben om opnieuw te huwen dan wel hun huwelijk voor de Afghanistan Islamic Movement Party erkend te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het kader van artikel 4:84 Awb tenminste had moeten motiveren waarom de gevolgen van de toepassing van zijn beleid voor eiseres en referent niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het beleid te dienen doel. Daarbij neemt de rechtbank als bijzondere omstandigheden in aanmerking dat documenten van in Iran voor de Afghanistan Islamic Movement Party gesloten huwelijken niet meer tot een in Nederland erkend huwelijk leiden en er al zeer geruime tijd overleg tussen verweerder en het Ministerie van Buitenlandse Zaken plaatsheeft om mogelijkheden van toelating van gehuwden met dergelijke documenten te bezien zonder dat resultaten van dit overleg bekend zijn geworden. Voorts neemt de rechtbank als bijzondere omstandigheid in aanmerking dat eiseres en referent op het moment dat zij huwden niet konden weten dat hun huwelijksdocumenten niet meer gelegaliseerd zouden worden en tevens dat referent zelf tal van activiteiten heeft ontplooid om te bezien op welke wijze zijn huwelijk met eiseres alsnog erkend zou kunnen worden, dan wel hoe eiseres als zijn partner naar Nederland kan komen en elke weg voor hem doodloopt.
De rechtbank overweegt voorts dat niet goed valt in te zien waarom verweerder, nu hij niet bestrijdt dat er sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiseres en referent, in de omstandigheden geen aanleiding ziet van zijn beleid "verblijf bij partner" af te wijken door hen de eis dat zij hun ongehuwde staat dienen aan te tonen niet tegen te werpen. De rechtbank zal, daar het bestreden besluit gelet op het vorenstaande een draagkrachtige motivering ontbeert op dit punt, het besluit vernietigen.
10. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiseres een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaarschrift neemt met in achtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Buitenlandse Zaken) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ad € 109,36,-- vergoedt.
IV. RECHTSMIDDEL
Eiseres kan tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Aldus gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2002, in tegenwoordigheid van M.Ch. Grazell , griffier.
afschrift verzonden op: