RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/42624
A,
geboren op [...] 1984,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0011.23.8076,
eiseres,
gemachtigde: mr. U.H. Hansma, advocaat te Assen,
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. A.J.P.M. Vos, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 3 november 2000 heeft eiseres zich bij de Nederlandse autoriteiten gemeld met het oog op toelating. Zij is op 23 november 2000 in de gelegenheid gesteld een aanvraag om toelating als vluchteling te doen. Bij besluit van 17 augustus 2001 heeft verweerder de aanvraag ingewilligd en eiseres met ingang van 1 juni 2001 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.2 Bij beroepschrift van 28 augustus 2001 heeft eiseres tegen het hiervoor genoemde besluit beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 26 september 2001.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechtbank toegezonden. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiseres toegezonden en haar in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft op 29 mei 2002 een verweerschrift ingediend.
1.4 Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 25 juni 2002. Eiseres is aldaar niet verschenen, doch zij heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of het bestreden besluit toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Daarbij is van belang dat, ingevolge artikel 117, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000, de aanvraag om toelating als vluchteling na de inwerkingtreding op 1 april 2001 van de Vw 2000 wordt aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de zin van artikel 28 Vw 2000. Gelet op artikel 117, tweede lid, Vw 2000 zal de wijze waarop de aanvraag is behandeld en de wijze waarop het bestreden besluit tot stand is gekomen, getoetst worden aan de hand van het recht zoals dat tot 1 april 2001 gold.
Feiten en standpunten van partijen
2.2 Het geschil van partijen spitst zich toe op de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000.
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat het beleid om aan asielzoekers uit Sierra Leone categoriale bescherming te verlenen eerder had moeten ingaan. Gewezen wordt op de uitspraak van Rb Den Haag van 30 maart 2001, Awb 00/67491. Onvoldoende is gemotiveerd waarom het categoriale beschermingsbeleid eerst op 1 juni 2001 is ingegaan. Gelet op de tekst van TBV 2001/20 was blijkbaar de inhoud van het ambtsbericht van 3 oktober 2000 aanleiding tot de beleidswijziging. Het had in de rede gelegen om op zijn minst vanaf 3 oktober 2000 een vvtv-beleid te voeren. Er zijn argumenten om te pleiten voor invoering vanaf 14 juni 2000. De informatie die heeft geleid tot het opnieuw instellen van een uvv-beleid vanaf 14 juni 2000 is dezelfde als verwerkt in het ambtsbericht van 3 oktober 2000. Tot slot wordt bepleit dat op basis van de geschiedenis van de laatste jaren eigenlijk in januari 2000 niet tot afschaffing van het vvtv-beleid had mogen worden besloten.
2.4 Verweerder stelt zich (in het verweerschrift) op het standpunt dat eiseres geen procesbelang heeft bij een eerdere ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Het verschil in ingangsdatum brengt immers geen wijziging in de rechtspositie van de vreemdeling met zich mee. De mogelijke aanspraken op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zien op een toekomstige onzekere situatie en zijn pas aan de orde na drie jaar rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder c, Vw 2000. Het verschil tussen de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd asiel is slechts gelegen in de intrekkingsgronden. Dit verschil is slechts voor de toekomst van belang. Pas op het moment dat de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, en niet zeker is dat dat zal gebeuren, ontstaat belang bij verlening van een verblijfsvergunning op de a,b of c-grond van artikel 29 Vw 2000.
Verweerder meent voorts dat rechtens op juiste gronden is besloten eiseres een verblijfsvergunning met ingang van 1 juni 2001 te verlenen, nu deze datum overeenkomt met de ingangsdatum van het door verweerder gevoerde categoriale beschermingsbeleid inzake Sierra Leone. Dat het ambtsbericht dateert van 3 oktober 2000 doet daaraan niet af. Het thans gevoerde beleid met betrekking tot artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000, neergelegd in hoofdstuk C1/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is gelijk in karakter aan het vóór 1 april 2001 gevoerde vvtv-beleid onder artikel 12b van de Vreemdelingenwet. In artikel 3.106 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) zijn de indicatoren geformuleerd aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of sprake is van een situatie die aanleiding geeft tot het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid. De beoordelings- en beleidsvrijheid ex artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 biedt verweerder de vrijheid met betrekking tot de ingangsdatum van het te voeren beleid. Verweerder wijst in dit verband op artikel 44, tweede lid, Vw 2000. Nu het categoriaal beschermingsbeleid op 1 juni 2001 is ingevoerd is op die datum aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning op grond van artikel 28 Vw 2000 voldaan, is eiseres terecht sedert die datum in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw 2000.
2.5 Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard dat in het bestreden besluit ten onrechte als ingangsdatum van de verblijfsvergunning is genoemd 1 juni 2004; dit dient te worden gelezen als 1 juni 2001.
De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het door eiseres in het beroep aangevoerde omtrent de ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning aldus moet worden verstaan dat deze ingangsdatum dient te worden gesteld op 3 november 2000, zijnde de datum waarop eiseres zich bij de bevoegde autoriteiten heeft gemeld met de kennelijke bedoeling toelating tot Nederland te verkrijgen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd verklaard geen antwoord te kunnen geven op de vraag of de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: Afdeling) van 28 maart 2002, JV 2002/153 van overeenkomstige toepassing is ten aanzien van de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning, in dier voege dat ten aanzien hiervan evenmin formele rechtskracht ontstaat en eiseres er derhalve geen belang bij heeft hier thans tegen op te komen. De gemachtigde van verweerder heeft evenwel het standpunt dat er geen procesbelang bestaat, gehandhaafd.
De gemachtigde van verweerder heeft voorts ter zitting geen uitsluitsel kunnen geven over de reden waarom er een periode van bijna acht maanden is verstreken sinds het uitbrengen van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse zaken van 3 oktober 2000 en de invoering van het beleid van categoriale bescherming met ingang van 1 juni 2001. De gemachtigde van verweerder heeft als mogelijke oorzaken aangegeven dat eerst dient te worden vastgesteld of wordt voldaan aan de criteria zoals neergelegd in de zogenoemde indicatorenbrief van 18 december 1997; dat vervolgens wordt gekeken naar het beleid van de ons omringende landen; dat het standpunt van de UNHCR wordt meegewogen; en dat er sprake was van roerige ontwikkelingen in Sierra Leone. Dit hele proces neemt tijd in beslag, aldus de gemachtigde.
De gemachtigde van eiseres heeft het standpunt van verweerder dat er geen procesbelang zou zijn ter zitting gemotiveerd bestreden.
De gemachtigde van eiseres heeft voorts verklaard begrip te hebben voor het feit dat verweerder enige bedenktijd nodig heeft om te komen tot de invoering van een beleid van categoriale bescherming. Verweerder dient echter naar zijn mening wel een juiste ingangsdatum van het beleid te kiezen, met inachtneming van alle criteria welke terzake gelden.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres thans belang heeft bij de beoordeling van de vraag of verweerder een juiste ingangsdatum heeft gehanteerd bij de verlening van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Aan de ingangsdatum van deze verblijfvergunning zijn rechtsgevolgen verbonden. Zo heeft deze ingangsdatum gevolgen voor het moment waarop een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw 2000 kan worden aangevraagd en verleend. Een en ander volgt uit de artikelen 34 juncto 40 en 44, vierde lid, Vw 2000.
De rechtbank acht de in rechtsoverweging 2.5 genoemde uitspraak van de Afdeling niet, in elk geval niet rechtstreeks, van toepassing op het onderhavige geschil. Immers, het gaat in casu om de vraag of de verblijfsvergunning op de juiste wijze is verleend, hetgeen niet kan worden gelijkgesteld met de vraag of de juiste vergunning is verleend. Voorzover verweerder zich op het standpunt zou stellen dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op een later moment aan de orde kan worden gesteld, oordeelt de rechtbank dat in de wetsgeschiedenis daarvoor geen aanknopingspunten zijn te vinden. Ook vloeit zulks niet voort uit hogergenoemde Afdelingsuitspraak.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank het beroep derhalve ontvankelijk.
2.7 Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of verweerder de verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef onder d, Vw 2000 terecht heeft doen ingaan op 1 juni 2001, de datum waarop de Staatssecretaris van Justitie zijn besluit tot invoering van een beleid van categoriale bescherming ten aanzien van Sierraleoners aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft kenbaar gemaakt.
Blijkens de brief van verweerder van 1 juni 2001 (Kamerstuk 19 637, nr. 589) aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is besloten om met ingang van 1 juni 2001 een beleid van categoriale bescherming in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 te voeren op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 oktober 2000. Uit dit ambtsbericht blijkt dat de situatie in Sierra Leone zorgwekkend is te noemen. De veiligheidssituatie is in de eerste maanden van 2000 verslechterd. Er zijn twee relatief veilige steden, te weten Freetown en Lungi, doch de geografische spreiding van het geweld is groot. Verweerder heeft in genoemde brief van 1 juni 2001 aangegeven dat in deze specifieke onstabiele situatie de twee steden als verblijfsalternatief niet kunnen worden tegengeworpen. Terugkeer van Sierraleoonse asielzoekers naar Sierra Leone is in beginsel van bijzondere hardheid.
De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit van 17 augustus 2001 niet is gemotiveerd waarom er een periode van bijna acht maanden is gelegen tussen het uitkomen van bovengenoemd ambtsbericht en de invoering van het beleid van categoriale bescherming op 1 juni 2001. In het verweerschrift heeft verweerder daaraan evenmin aandacht besteed. Ook ter zitting heeft verweerders gemachtigde hierover desgevraagd geen uitsluitsel kunnen geven.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet zonder enige nadere motivering voorbij kan gaan aan de vraag of een eerdere ingangsdatum had moeten worden toegekend aan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt. Vanaf 14 juni 2000 heeft verweerder een uitstel van vertrek beleid gevoerd voor alle afgewezen asielzoekers uit Sierra Leone. Dit besluit is genomen op basis van het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 mei 2000. Verweerder heeft te kennen gegeven op basis van dit ambtsbericht geen of onvoldoende inzicht in de toestand in Sierra Leone te hebben om tot een goede inschatting ten aanzien van de risico's van terugzending van afgewezen asielzoekers te kunnen komen. In het ambtsbericht van 22 mei 2000 is aangekondigd dat een volledig ambtsbericht over de situatie in Sierra Leone eind juni/begin juli 2000 is te verwachten. Op 3 oktober 2000 is het aangekondigde ambtsbericht verschenen. Gelet op de hiervoor gememoreerde inhoud van dit ambtsbericht, bezien in samenhang met de indicatorenbrief van 18 december 1997, is het de rechtbank niet duidelijk waarom het besluitvormingsproces bij verweerder bijna acht maanden in beslag heeft genomen. De door de gemachtigde van verweerder ter zitting genoemde - in rechtsoverweging 2.5 weergegeven - mogelijke oorzaken voor deze lange termijn acht de rechtbank niet toereikend.
De rechtbank betrekt in haar oordeel een opmerking van verweerder tijdens de behandeling van de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Rechtseenheidskamer (REK) van deze rechtbank van 29 april 1999 (JV 1999/127) (rechtsoverweging 16, tweede gedachtestreepje): "Verweerder wijst er op dat hij twee maanden na de verschijning van het ambtsbericht heeft besloten om een vvtv-beleid te gaan voeren. Naar het oordeel van verweerder is deze termijn van twee maanden redelijk, nu de beslissing om al dan niet een vvtv-beleid te gaan voeren een zwaarwegende beslissing is, die op een zo zorgvuldige en afgewogen wijze moet worden genomen."
Zonder nadere motivering hieromtrent vermag de rechtbank niet in te zien waarom verweerder thans een termijn gelegen tussen het uitbrengen van het ambtsbericht en de invoering van een beleid van categoriale bescherming van bijna acht maanden redelijk zou kunnen noemen. De rechtbank overweegt dat verweerder weliswaar een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt met betrekking tot het al dan niet voeren van een beleid van categoriale bescherming. De rechtbank is evenwel van oordeel dat deze beoordelings- en beleidsvrijheid niet zover strekt dat van verweerder in het geheel geen onderbouwing van het moment van invoering van het beleid van categoriale bescherming mag worden verwacht. Dit klemt te meer naargelang er meer tijd verstrijkt tussen het feitelijke moment van invoering van dat beleid, gerelateerd aan het moment van het beschikbaar komen van de informatie, waarop verweerder tot die invoering besluit.
Hierbij merkt de rechtbank nog op dat, voorzover de gemachtigde van verweerder ter zitting heeft betoogd dat de roerige ontwikkelingen in Sierra Leone mede een reden zouden kunnen zijn (geweest) voor de lange duur van het besluitvormingsproces, daarin naar het oordeel van de rechtbank evenzeer een argument zou kunnen worden gevonden voor versnelling van dat proces.
2.8 Gelet op het voorgaande heeft verweerder niet zonder enige nadere motivering voorbij kunnen gaan aan vraag naar de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000. Het bestreden besluit is derhalve in strijd met de artikelen 3:46 en 3:47 Awb. Het beroep is dan ook gegrond.
2.9 De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, als hieronder aangegeven.
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te betalen.
Aldus gegeven door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier op 24 juli 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden op: 25 juli 2002