ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6573

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/6532 VRONTN J
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen voortduren van vrijheidsontnemende maatregel en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep van een Nepalese vreemdeling tegen de voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel. De vreemdeling had op 3 januari 2002 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen en was op diezelfde datum onderworpen aan een vrijheidsontnemende maatregel. Na een afwijzing van zijn asielaanvraag op 8 januari 2002, heeft de rechtbank op 16 januari 2002 het beroep tegen deze afwijzing gegrond verklaard en de maatregel opgeheven. Echter, op 23 januari 2002 heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel, die inmiddels was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat er op het moment van indienen van het beroep geen maatregel meer bestond die gelijkgesteld kon worden met een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast heeft de vreemdeling verzocht om schadevergoeding, maar de rechtbank oordeelde dat dit verzoek niet kon worden toegewezen, aangezien schadevergoeding alleen kan worden toegekend in geval van gegrondverklaring van het beroep. Aangezien het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard, was er geen basis voor schadevergoeding. De rechtbank benadrukte dat het habeas corpus beginsel niet meer van toepassing was, nu de vrijheidsontnemende maatregel was opgeheven. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, met de voorzitter en twee leden, en werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg. nr: AWB 02 / 6532 VRONTN J
inzake: A alias A, geboren [...] 1974, van Nepalese nationaliteit, voorheen verblijvende in het grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 26 maart 2002.
De vreemdeling is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Kuiper.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 3 januari 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 5 januari 2002 heeft de vreemdeling een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluit van 8 januari 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. De ten aanzien van de vreemdeling toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 16 januari 2002 met kenmerk Awb 02/2390 en 02/2391 BEPTDN H heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats het namens de vreemdeling ingestelde beroep tegen het besluit van 8 januari 2002 gegrond verklaard. Op diezelfde datum heeft verweerder de jegens de vreemdeling opgelegde maatregel opgeheven.
1.4 Bij uitspraak van 21 januari 2002 met kenmerk 02/1036 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.5 Bij beroepschrift van 23 januari 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, is namens de vreemdeling beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel vanaf 8 januari 2002, zijnde de datum waarop verweerder een beslissing op het asielverzoek van de vreemdeling heeft genomen. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.6 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting van 11 februari 2002 geschorst teneinde verweerder en de gemachtigde van de vreemdeling in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken. Bij brief van 27 februari 2002 heeft de rechtbank partijen meegedeeld het onderzoek te verwijzen naar de zitting van 26 maart 2002 van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats. Verweerder en de gemachtigde van de vreemdeling hebben bij brieven van 22 februari 2002 respectievelijk 26 februari 2002 nader standpunt bepaald.
2. Overwegingen
2.1 Namens de vreemdeling is aangevoerd dat de jegens hem opgelegde maatregel ex artikel 6 Vw te lang heeft voortgeduurd. Derhalve wordt primair verzocht om toekenning van schadevergoeding vanaf 7 januari 2002, de datum waarop de 48 proces-uren in het kader van de AC-procedure waren verstreken. Verweerder had na het verstrijken van de 48-uurs termijn de maatregel dienen op te heffen. Subsidiair wordt verzocht om toekenning van schadevergoeding vanaf 8 januari 2002, de datum waarop verweerder het besluit tot afwijzing van de asielaanvraag heeft genomen. Blijkens de hiervoor onder 1.3 genoemde uitspraak van 16 januari 2002 had de asielaanvraag van de vreemdeling niet in de AC-procedure mogen worden afgedaan en was de maatregel vanaf het nemen van het besluit in primo niet langer gerechtvaardigd.
Ten aanzien van het beroep
2.2 In casu is de vrijheidsontnemende maatregel op 16 januari 2002 door verweerder opgeheven. Namens de vreemdeling is op 23 januari 2002 beroep ingesteld op grond van artikel 96 Vw, gericht tegen de voortduring van de maatregel van vrijheidsontneming.
2.3 Ingevolge artikel 93, eerste lid, Vw wordt onder meer een aanwijzing op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw voor de toepassing van artikel 8:1, eerste lid, Awb gelijkgesteld met een besluit. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, Awb kan tegen een besluit beroep worden ingesteld bij de rechtbank. Nu het voorliggende beroep gericht tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel eerst is ingesteld nadat de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven, was op het moment van het instellen van het beroep geen sprake meer van een met een besluit gelijk te stellen maatregel strekkende tot vrijheidsontneming als bedoeld in artikel 6 Vw en dient het beroep van 23 januari 2002 niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.4 De namens de vreemdeling aangevoerde grief dat de Vw geen termijn stelt voor het instellen van beroep gericht tegen de voortduring van de maatregel van vrijheidsontneming, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot het oordeel dat nog beroep kan worden ingesteld nadat de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven. Aan het niet aan enige termijn binden van de mogelijkheid van het instellen van beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel ligt de gedachte ten grondslag dat de grondwettelijke habeas corpus garantie met zich brengt dat degene die van zijn vrijheid is ontnomen zich zo spoedig mogelijk moet kunnen wenden tot de rechter ter beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming. Nu de vrijheidsontnemende maatregel is opgeheven noopt het habeas corpus beginsel niet meer tot het verkrijgen van dit rechtmatigheidsoordeel.
Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding
2.5 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen indien de rechtbank de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt. Daarnaast kan toekenning van schadevergoeding aan de orde zijn indien voor de behandeling van het verzoek om opheffing van de maatregel door de rechtbank, de maatregel reeds door verweerder is opgeheven.
Indien hangende het beroep tegen de oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel de maatregel wordt opgeheven, kan de vreemdeling belang hebben bij een oordeel over de rechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel in verband met het reeds ingediende verzoek om schadevergoeding. Slechts in geval van gegrondverklaring van het beroep kan schadevergoeding door de rechtbank worden toegekend. Nu het beroep in casu niet-ontvankelijk zal worden verklaard kan van toekenning van schadevergoeding op voet van artikel 106 Vw geen sprake zijn.
Artikel 8:88 Awb
2.6 Voor zover de gemachtigde van de vreemdeling heeft betoogd dat artikel 8:88 Awb van toepassing dient te worden verklaard op de situatie die is ontstaan na sluiting ter zitting van het eerste bewaringsberoep, overweegt de rechtbank als volgt.
Anders dan deze rechtbank en nevenvestigingsplaats eerder heeft overwogen in de uitspraak van 16 oktober 2001, AWB 01/41928, oordeelt de rechtbank thans dat het verzoek om schadevergoeding niet kan worden opgevat als een verzoek om herziening in de zin van artikel 8:88 Awb. Immers, artikel 8:88 Awb bepaalt dat de rechtbank slechts op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien. Derhalve dient de vreemdeling die herziening wenst van een onherroepelijk geworden uitspraak een daartoe strekkend verzoekschrift te richten aan de rechtbank. De passage in de brief van 26 februari 2002 van de gemachtigde van de vreemdeling waarin staat vermeld dat artikel 8:88 Awb van toepassing kan worden verklaard, kan naar het oordeel van de rechtbank niet als een verzoek om herziening als bedoeld in artikel 8:88 Awb worden aangemerkt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en mrs. J.F. Miedema en K.I. Hilberts-de Jong, leden, en uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2002, in tegenwoordigheid van mr. S.M. Govers als griffier.
Afschrift verzonden op: 5 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.