ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6547

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/23289 OVERIO C
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake uitzetting van Rwandese nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Rwandese verzoekster, geboren in 1963, die een vvtv (voorwaardelijke vergunning tot voorlopig verblijf) had aangevraagd. De verzoekster had eerder beroep ingesteld tegen een beschikking van de Staatssecretaris van Justitie, waarin de verlenging van haar vvtv werd geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de beschikking een meer specifieke motivering behoeft, waarbij actuele informatie over de situatie in Rwanda betrokken dient te worden. De verzoekster had op 15 mei 2001 een verzoekschrift ingediend om uitzetting te voorkomen totdat op haar beroep was beslist. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het belang van de voorlopige voorziening, voor zover dit verband houdt met het beroep, is komen te vervallen, omdat het beroep ongegrond is verklaard. Echter, de rechtbank oordeelde dat de beslissing op het bezwaar tegen de weigering van de verlenging van de vvtv een nadere motivering vereist. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om zich te onthouden van uitzettingsmaatregelen tot vier weken na de bekendmaking van de beschikking op het bezwaarschrift. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, die zijn vastgesteld op € 644,--. Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping en openbaar uitgesproken in aanwezigheid van drs. H.A. Hulst als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
regnr.: Awb 01/23289 OVERIO C
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1963,
van Rwandese nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0002.20.2027
verzoekster,
gemachtigde: mr. S.J. Cats, advocaat te Emmen,
ter zitting vertegenwoordigd door zijn kantoorgenoot
mr. H.J.M. Nijholt,
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. D.N.N. Jansen, ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Bij beroepschrift van 15 mei 2001heeft verzoekster beroep ingesteld bij de rechtbank tegen de beschikking van verweerder van 18 april 2001. Dit beroep is geregistreerd onder Awb 01/23287. Verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten.
1.2 Bij verzoekschrift van 15 mei 2001 heeftheeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de voorzieningenrechter en aan verzoekster gezonden.
1.3 Op 20 april 2001 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de beschikking van verweerder 23 maart 2001 waarin de aan haar verleende voorwaardelijke vergunning tot voorlopig verblijf (vvtv) wordt ingetrokken (lees: wordt geweigerd de geldigheidsduur van de van 22 februari 2000 tot 22 februari 2001 verleende vvtv te verlengen). Bij brief van 8 mei 2001 heeft verweerder eiseres bericht dat zij de beslissing op het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten.
1.4 Ter zitting van 26 februari 2002, op welke zitting het beroep van 15 mei 2001 is behandeld, heeft de gemachtigde van verzoekster desgevraagd verklaard dat het petitum van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening van 15 mei 2001 zo moet worden verstaan dat het zich tevens richt tegen bovengenoemde beslissing van 8 mei 2001 om geen schorsing te verlenen. Zowel de gemachtigde van verzoekster als de gemachtigde van verweerder heeft ter zitting verklaard geen bezwaar te hebben tegen de behandeling ter zitting van het aldus verstane verzoek.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Bij uitspraak van heden is het connexe beroep van verzoekster ongegrond verklaard. Daardoor is het belang aan de gevraagde voorlopige voorziening, voorzover connex aan het beroep, komen te ontvallen en dient het verzoek in zoverre te worden afgewezen.
2.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter behoeft de te nemen beslissing op het bezwaar ten aanzien van de weigering van verlenging van de geldigheidsduur van de aan eiseres verleende vvtv, een meer specifieke motivering dan die waarop de beschikking in primo van 23 maart 2001 rust. Hierbij dient de actuele situatie in Rwanda te worden betrokken zoals beschreven in het nieuwe ambtsbericht van 13 december 2001 van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake de situatie in Rwanda (kenmerk DPV/AM-729607). Tevens dienen hierbij te worden betrokken de door eiseres ingezonden stukken, te weten een brief van Amnesty International van 3 juli 2001 en een rapport van de Vereniging Dusabane van oktober 2001 getiteld „Rwanda: onrecht en onveiligheid heersen nog steeds“.
2.4 Gezien hetgeen in de vorige rechtsoverweging is overwogen, dient het verzoek voorzover connex aan het bezwaar te worden toegewezen.
2.5 Gelet op het vorenstaande bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken.
3 BESLISSING
De voorzieningenrechter:
· wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voorzover connex aan het beroep af;
· treft de voorlopige voorziening dat verweerder zich dient te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster en van voorbereidingen tot zodanige maatregelen tot vier weken na bekendmaking van de beschikking op het bezwaarschrift van 20 april 2001;
· veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ad € 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Depping en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.A. Hulst als griffier op 6 maart 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
8 maart 2002.