Rechtbank te 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/13964 VISUM
inzake: A, geboren op [...] 1961, van Liberiaanse nationaliteit, thans verblijvende te Nigeria, eiseres,
gemachtigde: mr. M.L. van Riel, advocaat te Hoorn,
tegen: De Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. W.B. Klaus, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 11 juni 2001 is namens eiseres een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als doel "verblijf bij kinderen". Bij brief van 9 augustus 2001 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Op 20 september 2001 is een dochter van eiseres, B, gehoord door een ambtelijke commissie. Bij besluit van 11 oktober 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hiertegen heeft eiseres bij beroepschrift van 12 oktober 2001 beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 31 oktober 2001. Op 23 november 2001 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opdracht gegeven om binnen zes weken een nieuw besluit op bezwaar te nemen.
2. Bij brief van 7 januari 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een nieuw besluit. De gronden van het beroep zijn bij brief van 8 januari 2002 ingediend. Op 10 januari 2002 is B opnieuw gehoord door een ambtelijke commissie. Op 15 februari 2002 heeft deze rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen zes weken na datum verzending van de uitspraak een besluit op bezwaar dient te nemen.
3. Bij besluit van 19 februari 2002 heeft verweerder het bezwaar andermaal ongegrond verklaard. Bij beroepschrift van 22 februari 2002 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld. Op 20 maart 2002 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. De gronden van het beroep zijn ingediend bij brief van 27 maart 2002. In het verweerschrift van 11 april 2002 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2002. Eiseres heeft zich doen vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de kinderen van eiseres.
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten. Eiseres is vanaf 16 juni 1975 getrouwd geweest met C, van Nederlandse nationaliteit. Het huwelijk is door het overlijden van C in 1994 ontbonden. Uit dit huwelijk zijn vijf kinderen geboren:
* D, geboren [...[ 1978;
* B, geboren [...]r 1979;
* E, geboren [...] 1981;
* F, geboren [...] 1983;
* G, geboren [...] 1993.
De kinderen hebben allen de Nederlandse nationaliteit.
2. Tot 1998 was eiseres eigenaar van een kledingzaak in Monrovia, Liberia, waarin zij en haar kinderen werkzaam waren en inkomsten genereerden. Eiseres en haar kinderen woonden daar gezamenlijk in één huis. De winkel, de winkelvoorraad en het woonhuis van eiseres en haar kinderen zijn thans verkocht. B is na het uitbreken van de burgeroorlog in Liberia in december 1998 naar Nederland gekomen. F in januari 1999 en E in juni 1999.
3. In mei 2001 is B naar Liberia gereisd om haar broers G en D op te halen. Vervolgens is zij met eiseres en haar broers vanwege de dreigende situatie in Liberia naar Ivoorkust gereisd. G en D hebben bij de Nederlandse ambassade in Abidjan een Nederlands paspoort aangevraagd en verkregen. Eiseres heeft daar een mvv aangevraagd. Het lag in de bedoeling om deze procedure gezamenlijk af te wachten. Toen dit echter erg lang bleek te duren, zijn B en G op 28 mei 2001 en vervolgens D op 30 mei 2001 naar Nederland gereisd. De kinderen verblijven op dit moment allen in Nederland. Na het vertrek van D naar Nederland is eiseres naar Nigeria gereisd, waar zij een zwervend bestaan leidt.
4. Ten tijde van het bestreden besluit huurden de kinderen een éénkamerappartement in Hoorn. B voorzag in het levensonderhoud van haar broers en zussen. Daarnaast had D een bijbaantje. Thans is B nog immer de kostwinner. Zij verdient met haar werkzaamheden ongeveer € 300,-- netto per week. F ontvangt in het kader van haar opleiding studiefinanciering. G volgt het basisonderwijs en wordt beurtelings door zijn zussen en broer naar school gebracht. D en E volgen eveneens onderwijs. Eiseres wordt door haar kinderen financieel onderhouden. Voor zover eiseres nog familie heeft in Liberia - eiseres weet niet of zij nog leven -, heeft zij deze al vijftien jaar niet gezien.
5. Deze rechtbank heeft op 23 november 2001 aan verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen waarin nader wordt ingegaan op de vraag of eiseres deel uitmaakt van het gezin van haar vijf kinderen en indien geoordeeld wordt dat dit niet het geval was, dit nader te motiveren. Het in het bestreden besluit van 11 oktober 2001 gestelde ontbreken van "more than normal emotional ties" werd door de rechtbank ontoereikend geacht met name gelet op de omstandigheid dat G minderjarig was, dat F ten tijde van de aanvraag net meerderjarig was geworden en dat eiseres tot kort voor de mvv-aanvraag nog had samengeleefd met G en D en tot een half jaar voor de aanvraag nog met E. Een nieuw te nemen besluit behoefde voorts nadere overwegingen met betrekking tot de gevolgen voor de eenheid van het gezin en het gezinsleven van de leden ervan bij het niet toelaten van de moeder. Daarbij diende de Nederlandse nationaliteit van de vijf kinderen te worden betrokken.
6. Op 10 januari 2002 heeft andermaal een hoorzitting plaatsgevonden bij de ambtelijke commissie van verweerder. Daaraan voorafgaand heeft verweerder aan de gemachtigde van eiseres laten weten van de kinderen van eiseres slechts B te willen horen, aangezien zij door verweerder als referent werd beschouwd.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor verlening van de gevraagde mvv. Daartoe voert verweerder aan dat de aanvraag dient te worden beschouwd als een aanvraag tot het verlenen van een mvv met als doel "verblijf bij Nederlandse dochter, B". Eiseres komt niet in aanmerking voor toelating op grond van het beleid inzake verruimde gezinshereniging, aangezien zij niet feitelijk behoort en niet reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van haar dochter B.
Voorts is de bestreden beschikking niet in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM). Er is geen sprake van "more than the normal emotional ties" tussen eiseres en haar meerderjarige kinderen. Ook voor F, die ten tijde van de aanvraag net meerderjarig was, geldt voorgaande eis. Er is evenmin sprake van schending van het familie- of gezinsleven van G en zijn broer en zussen, aangezien ook ten aanzien van hen niet gebleken is van een bijzondere afhankelijkheidsrelatie die gepaard gaat met een meer dan gebruikelijke emotionele band. Het feit dat G door zijn broer en zussen naar school wordt gebracht wijst niet op een band tussen hen die uitstijgt boven hetgeen normaal is tussen broers en zussen. Tussen G en eiseres is weliswaar sprake van familie- en gezinsleven, echter van inmenging in het recht op eerbiediging ervan is geen sprake, aangezien de weigering eiseres verblijf hier te lande toe te staan er niet toe strekt haar een verblijfstitel te ontnemen, die haar tot het uitoefenen van het familie- of gezinsleven hier te lande in staat stelde. Niet is gebleken van dusdanig bijzondere feiten of omstandigheden dat uit het recht op respect voor haar familie- of gezinsleven de positieve verplichting voortvloeit eiseres verblijf hier te lande toe te staan. Gelet op de korte verblijfsduur van de kinderen van eiseres in Nederland, kan niet gezegd worden dat zij zozeer zijn ge‹ntegreerd in de Nederlandse samenleving dat zij de Liberiaanse samenleving zijn ontwend zodat hun terugkeer naar het land van herkomst niet verlangd kan worden. De Nederlandse nationaliteit van de kinderen staat er niet aan in de weg om het familie- of gezinsleven in Liberia uit te oefenen.
2. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte de gevraagde mvv heeft geweigerd. Daartoe voert eiseres aan dat de aanvraag misschien niet past in één van de categorieën waarvoor het beleid van verruimde gezinshereniging is geformuleerd, maar dat onder de gegeven omstandigheden hierop een uitzondering dient te worden gemaakt. Bij toetsing of sprake is van gezinsleven is het irrelevant wie tot het gezin van wie behoort; de moeder bij de kinderen of de kinderen bij de moeder. Het gezin van eiseres moet als eenheid worden beschouwd. Het bestreden besluit is daardoor ook in strijd met artikel 8 EVRM. Tot slot had niet alleen Bdoor verweerder moeten worden gehoord, maar ook de andere kinderen van eiseres.
3. Ter zitting heeft verweerder gesteld dat hij zich ten aanzien van artikel 8 EVRM in de onderhavige zaak refereert aan het oordeel van de rechtbank.
1. Het bestreden besluit is een besluit omtrent de afgifte van een visum. Dit besluit is genomen op basis van het Souverein Besluit van 12 december 1813. Op grond van artikel 72, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een dergelijk besluit voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, gelijkgesteld met een besluit gegeven krachtens de Vw 2000. Deze rechtbank is derhalve bevoegd.
2. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
3. Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt getoetst aan dezelfde criteria als een aanvraag om een vergunning tot verblijf. Blijkens artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
4. Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet in aanmerking komt voor verruimde gezinshereniging. Zij overweegt daartoe als volgt. In artikel 3.24 Vreemdelingenbesluit 2000 ('verruimde gezinshereniging') is bepaald dat een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend indien de vreemdeling naar het oordeel van de Minister van Justitie feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wenst te verblijven en achterlating van die persoon naar het oordeel van de Minister van Justitie een onevenredige hardheid zou betekenen. In hoofdstuk B2/8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is ten aanzien van het begrip 'feitelijk behoren tot het gezin' - zakelijk weergegeven - bepaald dat de aanvraag om toelating moet zijn gedaan door een gezinslid dat moreel en financieel afhankelijk is van de persoon bij wie verblijf wordt verzocht, welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan. De rechtbank acht dit beleid niet kennelijk onredelijk. Nu in het onderhavige geval in het land van herkomst geen sprake was van morele en financi‰le afhankelijkheid van eiseres van haar kinderen, is verruimde gezinshereniging niet aan de orde.
6. Nu gebleken is dat eiseres niet aan de voornoemde voorwaarde voor gezinshereniging voldoet heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat de vraag of achterlating van eiseres een onevenredige hardheid betekent geen bespreking behoeft.
7. Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 8 EVRM overweegt de rechtbank het volgende. Toetsing aan artikel 8 EVRM vormt binnen het systeem van het Nederlandse vreemdelingenrecht een resttoets, die eerst wordt uitgevoerd op het moment dat vaststaat dat de vreemdeling aan de nationale regelgeving geen aanspraak op toelating kan ontlenen.
8. In de onderhavige zaak staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van de hierboven onder II. 1. t/m 4. vermelde feiten vast dat tussen eiseres en elk van haar kinderen familie- of gezinsleven bestaat in de zin van artikel 8 EVRM. In de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 juni 1988 (Berrehab, RV 1988/17 nt. Boeles, NJ 1988/746 nt. Alkema) heeft het Hof geoordeeld dat er tussen een kind, dat geboren wordt uit een huwelijksrelatie, en zijn ouders ipso jure vanaf het moment van de geboorte gezinsleven bestaat. In deze uitspraak stelde het Hof tevens dat het door de geboorte ontstane gezinsleven door latere gebeurtenissen doorbroken kan worden. Deze doorbreking van de familieband kan volgens het Hof slechts worden aangenomen bij "exceptional circumstances". Het bereiken van de meerderjarige leeftijd is geen exceptionele omstandigheid. Dat enkele feit kan daarom niet tot verbreking van "family life" in de zin van artikel 8 EVRM leiden. Er is derhalve sprake van 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM tussen eiseres en al haar kinderen.
9. Gelet op het feit dat aan eiseres nimmer verblijf in Nederland is toegestaan is in dit geval geen sprake van inmenging in het familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. Of in dit geval uit het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven niettemin voor verweerder een (positieve) verplichting voortvloeit om eiseres verblijf in Nederland toe te staan moet worden vastgesteld aan de hand van een redelijke afweging tussen de belangen eiseres en het algemeen belang van de Nederlandse samenleving.
10. Bij voormelde belangenafweging zijn in onderhavige zaak de volgende omstandigheden van belang. Eiseres is gehuwd geweest met een Nederlander, uit welk huwelijk haar vijf kinderen zijn geboren, die allen de Nederlandse nationaliteit hebben. Tot eind 1998 hebben eiseres en haar kinderen in Liberia een gezin gevormd, waaraan door het oplaaien van de burgeroorlog een einde is gekomen. De kinderen hebben in Nederland onderdak, onderwijs en inkomen gevonden. Het gezin van eiseres en eiseres zelf worden thans onderhouden door B en D, waarbij de gehele opvoeding van de minderjarige G door zijn broer en zusters gezamenlijk wordt gedragen. Een en ander brengt de rechtbank ertoe te oordelen dat zowel de banden tussen G en zijn broer en zusters, als de band tussen G en eiseres, als de band tussen de meerderjarige kinderen en eiseres - nog los van hetgeen is overwogen onder r.o. 8 - uitstijgen boven hetgeen als 'normaal' geldt binnen een gezin. In het kader van een oordeel inzake de betekenis van artikel 8 EVRM moet in deze zaak het gezin derhalve als eenheid worden behandeld.
11. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de consequentie van de handhaving van het bestreden besluit moet zijn dat G terug naar Liberia afreist met eiseres, aangezien minderjarige kinderen bij hun ouders behoren te wonen. Gelet op het onder 10. overwogene moet derhalve worden bezien of van de kinderen van eiseres mag worden verwacht dat zij allen terugkeren naar Liberia om zich bij hun moeder te voegen. De rechtbank overweegt dienaangaande als volgt.
Het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse zaken d.d. 12 maart 2001 ter zake van Liberia bevat - voor zover van belang - over de periode tot december 2000 de volgende passages:
"De regering is niet in staat zorg te dragen voor voldoende scholingsmogelijkheden voor kinderen. Met name het openbaar onderwijs verkeert in slechte staat en veel kinderen bezoeken daarom privé-scholen. Veel scholen zijn tijdens de burgeroorlog geplunderd en vernield. Het herstel kost veel geld en zorgt bij de privé-scholen voor hoge schoolgelden waardoor de drempel voor veel kinderen te hoog ligt." [...] "...en 50% van de kinderen kunnen bij gebrek aan onderwijsvoorzieningen en financiële middelen niet deelnemen aan het onderwijs."
[...]
"Veel kinderen zijn slachtoffer van de burgeroorlog. Naar schatting 50.000 kinderen werden gedood. Veel meer raakten gewond, verminkt, verloren hun ouders of werden in de steek gelaten. Het aantal straatkinderen in Monrovia is na het ontwapeningsproces aanzienlijk toegenomen. Ook werden vele meisjes slachtoffer van verkrachting. Vele jonge ongehuwde moeders zijn hiervan het gevolg. [...] Een groot aantal kinderen - jongens èn meisjes - was echter ook, veelal gedwongen, dader in de diverse conflicten. 21% (4.306) van de strijders die werden ontwapend op grond van het Akkoord van Abuja was jonger dan zeventien jaar. Kinderen waren betrokken bij de meest gruwelijke misdaden, veelal onder invloed van drugs, alcohol of angst. Formeel bestaan er thans geen kindsoldaten meer. Niet bekend is of feitelijk kindsoldaten nog deel uitmaken van leger of veiligheidsdiensten, noch of kindsoldaten zich kunnen onttrekken aan het leger."
Het "Human rights watch world report" van 2002 vermeldt - onder meer - het volgende:
"Continued violence threatened to plunge Liberia back into civil war after nearly five years of shaky transition to peace. Fierce fighting continued to rage in the country's north since the start of a rebel incursion in July 2000, the fifth serious outbreak of violence since the 1997 elections that ended the civil war. The fighting and repression blocked recovery efforts with the nation's economy in tatters, 80 percent of the workforce is unemployed and 80 percent illiteracy. Basic services such as health care, communications, electricity, and the public supply of drinking water remained extremely limited. [...] Liberian government troops and rebels alike detained, tortured, or killed hundreds of civilians, raping women and girls at will, and forcing men and boys to fight. [...] As of September, fighting had spread southward to within sixty miles of the capital, Monrovia."
De hierboven onder II 1. t/m 4. weergegeven feiten, bezien in het licht van de hierboven geciteerde passages brengen de rechtbank tot het oordeel dat de onder IV 9. genoemde belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. Eiseres dient in de gelegenheid te worden gesteld het gezinsleven met haar kinderen in Nederland uit te oefenen. Van het gezin kan - mede gelet op de Nederlandse nationaliteit van de kinderen - niet worden gevergd dat zij zich weer in Liberia vestigen. Een andere beslissing is naar het oordeel van de rechtbank rechtens niet mogelijk.
12. Gelet op al het hierboven overwogene zal het beroep gegrond worden verklaard en dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om, op de voet van artikel 8:72, vierde lid, Awb zelf in de zaak te voorzien en te bepalen dat aan eiseres een mvv wordt verleend. Daarbij is in aanmerking genomen dat verweerder na vernietiging door deze rechtbank, andermaal ten onrechte afwijzend heeft beschikt. Doorslaggevend is evenwel dat verweerder zich ter terechtzitting ten aanzien van de betekenis van artikel 8 EVRM voor het onderhavige geschil heeft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
13. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
14. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter verðgoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat aan eiseres een machtiging tot voorlopig verblijf wordt verleend;
4. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
5. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644, - (zegge: zeshonderd en vier en veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
6. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht ad € 109, - (zegge: honderdnegen euro).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 28 mei 2002, door mr. J.S. Reid, rechter, in tegenwoordigheid van mr. D.J. Klock, griffier.
De griffier is buiten staat te tekenen
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Ingevolge artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.