ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6514

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/933
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Kalbfleisch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot nakoming van verbintenissen uit een Protocol of Collaboration in het kader van het South Eastern Anatolia Project

In deze zaak, gewezen op 14 augustus 2002 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het een kort geding tussen de Turkse vennootschap Ahmet Aydeniz Insaat Muteahhutligi (hierna: Aydeniz) en de Nederlandse vennootschappen Netherlands Engineering Consultants B.V. (hierna: Nedeco) en Interbeton B.V. De zaak is ontstaan uit een Protocol of Collaboration (PoC) dat tussen Aydeniz en Nedeco was gesloten, waarin zij zich verplichtten om gedurende twee jaar exclusief samen te werken aan projecten van de Turkse regering, specifiek in het kader van het South Eastern Anatolia Project (GAP).

Aydeniz vorderde in deze procedure dat Nedeco zou worden veroordeeld om haar verplichtingen uit het PoC na te komen en om Interbeton te dwingen Aydeniz als volwaardig partner in het consortium op te nemen. De achtergrond van de zaak ligt in de consortiumvorming die door het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken werd aangemoedigd, wat leidde tot de uitsluiting van Aydeniz uit het consortium waar Nedeco deel van uitmaakte.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat Nedeco niet in gebreke is gebleven ten aanzien van haar verplichtingen uit het PoC, omdat de omstandigheden rondom de consortiumvorming wezenlijk waren veranderd. De rechter concludeerde dat Nedeco aan haar inspanningsverplichtingen had voldaan door te trachten Aydeniz als volwaardig partner in het consortium op te nemen, maar dat dit niet mogelijk was gebleken.

De vorderingen van Aydeniz tegen zowel Nedeco als Interbeton zijn afgewezen, en Aydeniz is veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van samenwerking en de impact van beleidswijzigingen op contractuele verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 14 augustus 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/933 van:
de vennootschap naar het recht van de staat Turkije Ahmet Aydeniz Insaat Muteahhutligi,
gevestigd te Ankara, Turkije,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. C.J. van Dijk te Barneveld,
tegen:
1. de besloten vennootschap
Netherlands Engineering Consultants B.V., h.o.d.n. Nedeco,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te ’s-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaat mr. P. Bergkamp te Nijmegen,
2. de besloten vennootschap
Interbeton B.V.,
Statutair gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde,
procureur mr. R.S. Meijer,
advocaat mr. F.H. Hulshof te Rotterdam.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 6 augustus 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
- De Turkse regering heeft een omvangrijk Water Resources Development Project opgezet waarin Turkse en buitenlandse bedrijven gezamenlijk voor de realisering verantwoordelijk zijn. Voor deze procedure is vooral het zogenaamde South Eastern Anatolia Project (in het Turks afgekort tot GAP) van belang. Het betreft hier de realisering van irrigatieprojecten in het (zuid)oosten van Turkije.
- Het betreft grote projecten waarbij de deelnemende bedrijven zelf voor 100% de financiering moeten regelen.
- Turkije heeft deze projecten toegewezen aan een aantal landen waaronder ook een viertal aan Nederland. Daarbij zijn de projecten (nog) niet aan specifieke bedrijven toegewezen.
- Op of omstreeks 3 oktober 2000 hebben vertegenwoordigers van het Turkse Ministerie van Energie en het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken een Bilateraal Memorandum of Understanding (hierna MoU) ondertekend betreffende de realisering van deze vier irrigatieprojecten in het (zuid)oosten van Turkije in het kader van het zogenaamde GAP-Project.
- In dit kader hadden de Turkse vennootschap Ahmet Aydeniz Insaat Muteahhutligi (hierna: Aydeniz) en Netherlands Engineering Consultants B.V. (hierna: Nedeco) reeds eind mei 2000 een Protocol of Collaboration (hierna: PoC) gesloten.
- Hierin verplichten zij elkaar om gedurende twee jaren op een exclusieve basis samen te werken teneinde een aantal specifieke projecten van de Turkse regering toegewezen te krijgen.
- Naast Nedeco en Aydeniz heeft zich nog een flink aantal andere belangstellende Nederlandse bedrijven bij de Nederlandse en Turkse overheidsinstanties gemeld.
- Na overleg met de Turkse overheidsinstanties heeft het Ministerie van Economische Zaken in het najaar van 2000 de gegadigden laten weten dat het onwenselijk was als een groot aantal kleine consortia voor alle vier de projecten in aanmerking wilden komen. De Turkse overheidsinstanties verlangden dat er grotere consortia zouden worden gevormd en dat per consortium voor één van de vier projecten zou worden geopteerd.
- Het Nederlandse Ministerie van Economische Zaken heeft de Nederlandse bedrijven geadviseerd om consortia te vormen waardoor de kans zou worden vergroot dat meer Nederlandse bedrijven aan de GAP-projecten zouden kunnen deelnemen.
- In Nederland zijn uiteindelijk drie consortia gevormd. Van belang voor deze procedure is het consortium bestaande uit Interbeton B.V. (hierna: Interbeton), Ballast Nedam en Nedeco als Nederlandse partners en Yapi Merkezi en Kiska als Turkse partners.
- Interbeton had zich voorafgaand aan de consortiavorming al verzekerd van de twee Turkse uitvoerende bedrijven. Later is Nedeco toegevoegd aan het consortium, waarbij er voor Aydeniz, vanwege de reeds aanwezige twee Turkse uitvoerende bedrijven in het consortium, geen plaats meer was.
- Het consortium heeft, op aandringen van Nedeco en via bemiddeling van Interbeton, Aydeniz op 30 mei 2002 alsnog een plaats binnen het consortium aangeboden als “nominated subcontracter”. Aydeniz heeft echter aangegeven niet geïnteresseerd te zijn in een dergelijke positie binnen het consortium.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert, zakelijk weergegeven:
A. Nedeco te veroordelen tot nakoming van haar verbintenissen uit hoofde van het PoC, in die zin dat Nedeco Interbeton zal verzoeken c.q. dwingen Aydeniz alsnog als volwaardig partner in het consortium op te nemen.
B. Interbeton te veroordelen om binnen 72 uur na het in deze te wijzen vonnis Aydeniz schriftelijk te berichten dat zij wordt uitgenodigd deel te nemen in het consortium als volwaardig zesde lid alsmede om binnen 72 uur na het in deze te wijzen vonnis de Nederlandse en Turkse overheidsinstanties die betrokken zijn bij de GAP-projecten mee te delen dat het consortium is uitgebreid en voorts alle formaliteiten te vervullen die noodzakelijk zijn voor toelating van Aydeniz als volwaardig lid, zulks op verbeurte van een dwangsom.
Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Ten aanzien van de vordering tegen Nedeco:
Nedeco pleegt wanprestatie jegens Aydeniz door zich niet te houden aan hetgeen zij met Aydeniz in het PoC is overeengekomen. Hierin verplichten zij elkaar om gedurende twee jaren op een exclusieve basis samen te werken teneinde een aantal specifieke in het PoC genoemde projecten van de Turkse regering toegewezen te krijgen. Nu Nedeco slechts enkel haar eigen belang heeft behartigd en heeft gekozen voor deelname aan een consortium zonder Aydeniz, schendt zij haar verplichtingen uit het PoC en pleegt daarmee jegens haar wanprestatie
Ten aanzien van de vordering tegen Interbeton:
Interbeton heeft de leiding binnen het consortium en heeft haar economische machtspositie gebruikt om Nedeco te bewegen haar Turkse partner te laten vallen. Interbeton was immers bekend met het feit dat alle gegadigden voor de realisering van de projecten bestonden uit een Nederlands en een Turks bedrijf. Door Nedeco te bewegen haar Turkse partner te laten vallen profiteert Interbeton (en ook de overige leden van het consortium) van Nedeco’s wanprestatie tegenover Aydeniz en handelt zij jegens haar rechtstreeks onrechtmatig.
Gedaagden voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
Ten aanzien van de vordering tegen Nedeco:
3.1. Partijen verschillen van mening over de status van het tussen Nedeco en Aydeniz gesloten PoC. Aydeniz vat de wederzijdse verplichting op als een resultaatsverbintenis terwijl Nedeco meent dat er in het voor Aydeniz gunstigste geval slechts sprake is van een inspanningsverbintenis waaraan zij meent te hebben voldaan.
3.2. Vooropgesteld moet worden dat het PoC tussen Nedeco en Aydeniz gesloten is op een moment waarop nog geen der partijen op de hoogte was en kon zijn van de op handen zijnde consortiumvorming. Het PoC is uitdrukkelijk geschreven voor het geval Nedeco en Aydeniz samen voor een project zouden kunnen “opgaan”. Met het door het Ministerie van Economische Zaken gegeven advies om tot consortiumvorming over te gaan werd het aldus onmogelijk voor Nedeco en Aydeniz om als duo een project te verwerven. Het werd noodzakelijk om aansluiting te vinden bij de andere geïnteresseerde bedrijven teneinde de hoop op participatie in een project levend te houden. Waar in het licht van het PoC er slechts van uitgegaan werd, dat Nedeco en Aydeniz samen zouden “opgaan” voor een van de projecten, moet geconstateerd worden dat er zich een belangrijke (beleids) wijziging heeft voorgedaan bij het “gunnen” van projecten. In het licht van deze wijziging in de omstandigheden kan van Nedeco in redelijkheid niet verwacht worden dat zij onder alle omstandigheden slechts in combinatie met Aydeniz aan een project zou deelnemen.
3.3. Het is daarbij nog maar de vraag of de verplichting gezien moet worden als een resultaatsverbintenis zoals Aydeniz haar beschouwt. Gezien de tekst van het PoC kan niet anders geconcludeerd worden dan dat een inspanningsverbintenis is bedoeld. Partijen verplichten zich immers om gedurende twee jaren op een exclusieve basis samen te werken teneinde een aantal specifieke projecten van de Turkse regering toegewezen te krijgen. Niet is overeengekomen dat ook daadwerkelijk een project moet worden verkregen of dat in een situatie van consortiumvorming partijen elkaar niet los mogen laten.
3.4. De vraag of Nedeco voldaan heeft aan haar inspanningsverplichting moet mede in het licht van de gewijzigde omstandigheden bevestigend beantwoord worden. Nedeco heeft immers getracht te bewerkstelligen dat Aydeniz als volwaardig partner in het consortium zou kunnen worden opgenomen. Toen dit niet lukte heeft Interbeton in de zaak bemiddeld en is Aydeniz het aanbod gedaan om toe te treden in het consortium als nominated subcontractor. Het ging hierbij om een positie die te vergelijken is met die van een onderaannemer. Aydeniz heeft zelf aangegeven zich hierin niet te kunnen vinden. Nedeco kan ter zake hiervan geen verwijt gemaakt worden. Het gaat te ver om van Nedeco te verwachten dat zij, omdat Aydeniz niet toe kan treden tot het consortium, om die reden zelf ook niet zou kunnen toetreden zonder wanprestatie te plegen. Nedeco heeft aldus aan haar inspanningsverplichtingen jegens Aydeniz voldaan.
Ten aanzien van de vordering tegen Interbeton
3.5. Waar niet gesproken kan worden van een toerekenbare tekortkoming zijdens Nedeco is tevens de rechtsgrond van de vorderingen jegens Interbeton komen te vervallen. Als Interbeton al profiteert, dan is dat niet een gevolg van een door Nedeco gepleegde wanprestatie. Evenmin kan haar verweten worden de wanprestatie van Nedeco te hebben uitgelokt of bevorderd.
3.6. Overigens is een onrechtmatige daad van Interbeton jegens Aydeniz gesteld noch gebleken.
3.7. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat zowel de vordering jegens Nedeco als de vordering jegens Interbeton moet worden afgewezen.
3.8. Eiseres zal, als de in het ongelijk te stellen partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
Wijst de vorderingen af.
Veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde sub 1 begroot op € 896,-- waarvan € 193,-- aan griffierecht en tot dusverre aan de zijde van gedaagde sub 2 begroot op € 896,-- waarvan € 193,-- aan griffierecht.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kalbfleisch en uitgesproken ter openbare zitting van 14 augustus 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
MW