ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6343

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/10636 VRONTN H V35 A3
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met psychische problemen en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 februari 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring was gesteld. De vreemdeling, geboren in 1979 en van Slowaakse nationaliteit, was in bewaring gesteld op 8 februari 2002, aanvankelijk op basis van artikel 159, eerste lid, van de Vw2000, maar later gewijzigd naar artikel 59, eerste lid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.M. van Kuilenburg, en dat de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Bakker. Tijdens de zitting is ook een tolk in de Engelse taal, M.H.J. van Kasteren, aanwezig geweest.

De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling overwogen, waaronder het ontbreken van een proces-verbaal van de overdracht van het strafrechtelijke naar het vreemdelingenrechtelijke traject en de onterechtelijke grond voor de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de vreemdeling verdacht werd van grafschennis, onvoldoende was om te concluderen dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken, vooral gezien zijn verstoorde psychische gesteldheid.

De rechtbank heeft de bewaring onrechtmatig verklaard en de maatregel opgeheven. Tevens is er een schadevergoeding toegekend van € 875,- voor de onterechtelijke bewaring, en zijn de proceskosten van de vreemdeling vastgesteld op € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij vreemdelingenbewaring en de vereisten voor een rechtmatige inbewaringstelling.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
UITSPRAAK
Zaaknummer AWB 02/10636 VRON1N H V35 A3
Datum uitspraak: 18 februari 2002
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel1 06 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in het geschil tussen:
A, volgens zijn verklaring geboren op [...] 1979 en van Slowaakse nationaliteit, thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Tilburg, de vreemdeling,
en
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
Zitting: 18 februari 2002.
De vreemdeling is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.M. van Kuilenburg, rechtshulpverlener in dienst van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te 's- Hertogenbosch.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde mr. C.M.E. Bakker, ambtenaar ten departemente.
Als tolk in de Engelse taal was aanwezig M.H.J. van Kasteren.
I. PROCESVERLOOP
Op 8 februari 2002 is de vreemdeling op grond van artikel 159, eerste lid, aanhef en onder b, van a Vw2000 in bewaring gesteld. Nadien is de grond van de inbewaringstelling gewijzigd in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw2000.
Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, van de Vw2000 van 11 februari 2002, diezelfde datum ontvangen ter griffie van de rechtbank, heeft verweerder bericht dat de vreemdeling sedert drie dagen in bewaring verblijft zonder beroep te hebben ingesteld tegen de inbewaringstelling.
II. OVERWEGINGEN
De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in strijd is met de wet dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
Namens de vreemdeling is -kort weergegeven- aangevoerd dat zich in het dossier geen proces-verbaal bevindt van de overdracht van de vreemdeling van het strafrechtelijke naar het vreemdelingrechtelijke traject. Voorts is aangevoerd dat de vreemdeling op een verkeerde grond in bewaring is gesteld, nu eiser rechtmatig verblijfheeft in Nederland. Daarnaast is aangevoerd dat de belangenafweging er in casu toe dient te leiden dat er geen maatregel van bewaring wordt opgelegd, in verband met de psychische toestand van de vreemdeling en het negatieve effect dat de inbewaringstelling op de vreemdeling heeft. Tot slot is aangevoerd dat er geen concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
De rechtbank is van oordeel dat de vreemdeling niet op goede gronden in bewaring is gesteld. Het enkele feit dat de vreemdeling wordt verdacht van een misdrijf (grafschennis) is naar het oordeel van de rechtbank, mede gezien tegen de achtergrond dat dit misdrijf kennelijk is voortgekomen uit de verstoorde psychische gesteldheid van de vreemdeling, onvoldoende grond om ernstig te vermoeden dat de vreemdeling zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
Nu het voorgaande reeds tot opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde van de vreemdeling is aangevoerd geen bespreking.
De rechtbank acht termen aanwezig voor toekenning van schadevergoeding. Conform de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, kent de rechtbank aan de vreemdeling een schadevergoeding toe van € 95,- voor iedere dag die de vreemdeling op het politiebureau in bewaring heeft gezeten en van E 70,- voor iedere dag die hij in het Huis van Bewaring heeft doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 7 x € 95,-- en 3 x € 70 is € 875,--.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen inde door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 322,-- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand: * 1 punt voor het verschijnen ter zitting; * waarde per punt € 322,-; * wegingsfactor I.
Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 18:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffie van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw2000 van de vreemdeling met ingang van 18 februari 2002;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 875,--;
veroordeelt verweerder in de zijdens de vreemdeling gemaakte próceskosten, vastgesteld op € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. S.J.O .de Vries als rechter, in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Verdouwals griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2002.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van €. 875,-- (ZEGGE; ACHTHONDERD VIJFTIG EN ZEVENTIG EURO)
Aldus gedaan op 18 februari 2002 door mr. S.J.O. de Vries.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover hierin niet is beslist over het verzoek om schadevergoeding, hoger beroep
instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ‘s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 185 van de Vw2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 16:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 2 O FEB. 2002