ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6343
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige bewaring van vreemdeling met psychische problemen en schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 februari 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, die op grond van de Vreemdelingenwet 2000 in bewaring was gesteld. De vreemdeling, geboren in 1979 en van Slowaakse nationaliteit, was in bewaring gesteld op 8 februari 2002, aanvankelijk op basis van artikel 159, eerste lid, van de Vw2000, maar later gewijzigd naar artikel 59, eerste lid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling in persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. I.M. van Kuilenburg, en dat de verweerder werd vertegenwoordigd door mr. C.M.E. Bakker. Tijdens de zitting is ook een tolk in de Engelse taal, M.H.J. van Kasteren, aanwezig geweest.
De rechtbank heeft de argumenten van de vreemdeling overwogen, waaronder het ontbreken van een proces-verbaal van de overdracht van het strafrechtelijke naar het vreemdelingenrechtelijke traject en de onterechtelijke grond voor de inbewaringstelling. De rechtbank oordeelde dat het enkele feit dat de vreemdeling verdacht werd van grafschennis, onvoldoende was om te concluderen dat hij zich aan zijn uitzetting zou onttrekken, vooral gezien zijn verstoorde psychische gesteldheid.
De rechtbank heeft de bewaring onrechtmatig verklaard en de maatregel opgeheven. Tevens is er een schadevergoeding toegekend van € 875,- voor de onterechtelijke bewaring, en zijn de proceskosten van de vreemdeling vastgesteld op € 322,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden. De uitspraak biedt inzicht in de afweging van belangen bij vreemdelingenbewaring en de vereisten voor een rechtmatige inbewaringstelling.