ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6291

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/16568, 02/16559 BEPTDN GZ
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R. Weenink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Russische eiseressen en de beoordeling van hun asielrelaas in het licht van corruptie en bescherming door de overheid

In deze zaak hebben twee Russische eiseressen, A en B, een asielaanvraag ingediend in Nederland. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 21 maart 2002 uitspraak gedaan in hun beroep tegen de afwijzing van hun aanvragen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De eiseressen, halfzussen, hebben een gedetailleerd asielrelaas gepresenteerd dat onder andere bedreigingen en geweld door lokale autoriteiten en criminelen in Rusland beschrijft. De rechtbank overweegt dat het van algemene bekendheid is dat er in de Russische Federatie sprake is van corruptie, wat de context van het asielrelaas van de eiseressen versterkt. Ondanks het ontbreken van voldoende documenten ter identificatie, acht de rechtbank het asielrelaas aannemelijk en concludeert dat de eiseressen niet zonder meer kunnen worden uitgezet zonder dat dit een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) met zich meebrengt.

De rechtbank vernietigt de eerdere beschikkingen van de IND en bepaalt dat de IND opnieuw op de aanvragen van de eiseressen moet beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst erop dat de bescherming van de autoriteiten in Rusland niet adequaat is gebleken en dat de eiseressen niet zonder gevaar in hun land van herkomst kunnen terugkeren. De rechtbank veroordeelt de verweerder in de proceskosten van de eiseressen, die op € 966,-- worden vastgesteld. De uitspraak biedt een belangrijke overweging voor toekomstige asielzaken waarbij de veiligheid en bescherming van asielzoekers in hun land van herkomst ter discussie staan.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 02/16568 BEPTDN GZ en 02/16559 BEPTDN GZ
UITSPRAAK
inzake: 1. A,
geboren op [...] 1946,
2. B,
geboren op [...] 1949,
van Russische nationaliteit,
IND dossiernummers: 0203.02.8005 en 0203.02.8006,
eiseressen,
gemachtigde: mr. I. Vreeken, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel Noordoost-Nederland;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. E. Bervoets, ambtenaar ten
departemente.
1 Procesverloop
1.1 Op 2 maart 2002 hebben eiseressen aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 5 maart 2002 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd.
1.2 Bij beroepschrift van 5 maart 2002 hebben eiseressen beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het beroep is ter zitting van 15 maart 2002 behandeld. Eiseressen zijn daarbij verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Aangezien verweerder de aanvragen heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient beoordeeld te worden of de aanvragen in het kader van de AC-procedure zonder schending van zorgvuldigheid hadden kunnen worden afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eiseressen komt -samengevat- op het volgende neer.
Eiseressen zijn halfzussen en zijn afkomstig uit de Russische Federatie. Eiseres sub 2 is eigenaresse van een grote, goedlopende winkel in Kursk. In 1995 probeerden twee werkneemsters -waarvan één de minnares is van de burgemeester die onder andere namen veel bedrijven in de stad heeft opgekocht- een deel van het eigendom van de winkel op te eisen via gerechtelijke procedures. In 2000 heeft de rechtbank een definitieve uitspraak gedaan, inhoudende dat eiseres sub 2 de rechtmatige eigenaresse van de winkel is. De twee werkneemsters zeiden tegen eiseres sub 2 dat als zij de winkel niet goedschiks wilde geven, dat ze dat dan wel op een andere manier zou doen. In november 2001 werd eiseres sub 2 telefonisch bedreigd door een onbekende; zij kon haar winkel voor een bepaald bedrag verkopen, en als zij dat niet deed, dan zou zij helemaal geen geld krijgen maar alleen veel spijt. Op 27 december 2001 zijn de vader en de echtgenoot van eiseres sub 2 omgekomen bij een auto-ongeluk. De echtgenoot van eiseres sub 2 zou één of twee dagen voor het ongeluk een dreigtelefoontje hebben gehad. Na de begrafenis werd eiseres sub 2 opnieuw telefonisch benaderd, dit maal met de vraag of zij al bereid was de documenten voor de verkoop van haar winkel te ondertekenen. Eiseres sub 2 heeft per brief het Openbaar Ministerie van het gebeurde op de hoogte gebracht. Hierna werd eiseres sub 2 weer telefonisch bedreigd. Op 3 februari 2002 heeft in de woning van eiseres sub 1 een overval plaatsgevonden. Eiseres sub 1 was zelf niet thuis op dat moment. Bij deze overval zijn de man en de zoon van eiseres sub 1 vermoord en is de dochter van eiseres sub 2 verkracht en vermoord. Op 15 of 16 februari 2002 werd eiseres sub 2 wederom telefonisch bedreigd, dit maal werd onder andere gezegd: "Nu is jullie tijd gekomen. Misschien word je nu verstandiger". Vervolgens zijn eiseressen op 23 februari 2002 vertrokken en zijn zij op 28 februari 2002 Nederland ingereisd.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen op grond van het volgende. Er bestaat geen enkel vermoeden dat eiseressen in hun land van herkomst gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Eiseressen hebben toerekenbaar onvoldoende documenten overgelegd ter vaststelling van hun nationaliteit en reisroute en ter staving van hun asielrelaas, zodat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan de geloofwaardigheid van hun asielrelaas. Voorts is niet aannemelijk dat de gestelde gebeurtenissen van overheidswege zijn gebeurd. Er lijkt eerder sprake van te zijn dat eiseressen en hun familieleden slachtoffer zijn geworden van een commuun delict. Eiseressen hadden hiertegen de bescherming van de autoriteiten in dienen te roepen en voor zover zij dit gedaan hebben, hadden zij een antwoord van de autoriteiten af dienen te wachten in plaats van het land te verlaten. Tevens kunnen eiseressen zich aan eventuele problemen onttrekken door zich elders in de Russische Federatie te vestigen.
3.3 Eiseressen stellen zich op het volgende standpunt. Eiseressen hebben hun identiteit en nationaliteit door overlegging van verschillende documenten aangetoond dan wel aannemelijk gemaakt. Voorts kan het overleggen van onvoldoende documenten gezien de omstandigheden waarin zij ten tijde van het vertrek verkeerden niet aan eiseressen toegerekend worden. Het door eiseressen geschetste kader waarbinnen de bedreigingen en de moord op hun familieleden zich hebben afgespeeld is dermate gedetailleerd en deels door documenten ondersteund, zodat in redelijkheid niet gesteld kan worden dat ten aanzien van de personen die achter de geschetste gebeurtenissen zitten slechts sprake is van een vermoeden. De persoon die achter de gebeurtenissen zit, is burgemeester van Kursk, zodat tevens een verband bestaat tussen de gebeurtenissen en de Russische overheid. Eiseressen hebben voorts diverse keren zonder het gewenste resultaat de bescherming van de autoriteiten ingeroepen, zodat niet van eiseressen verwacht kan worden dat zij na de laatste telefonische bedreiging, waarin eiseressen zelf met de dood bedreigd werden, het antwoord van de autoriteiten op hun vraag om bescherming hadden afgewacht. Een binnenlands vestigingsalternatief kan in redelijkheid niet tegengeworpen worden, nu de problemen een maffia-achtig karakter hebben waarbij elementen van de overheid zijn betrokken. De maffia heeft immers grote macht en is in het hele land aanwezig. Indien niet aannemelijk zou zijn dat eiseressen verdragsvluchteling zijn, dan beroepen zij zich op artikel 3 van het (Europees) Verdrag voor de rechten van de mens en de bescherming van de fundamentele vrijheden (EVRM). Tevens stellen eiseressen dat zij in aanmerking dienen te komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
4 Overwegingen
4.1 Niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in de Russische Federatie zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd dient te worden verleend. Het zal daarom aannemelijk moeten zijn dat met betrekking tot eiseressen persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1(A) van het Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 De rechtbank is van oordeel dat (vooralsnog) niet voldoende aannemelijk is gemaakt dat eiseressen te vrezen hebben voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, nu het verband tussen de gestelde gebeurtenissen en rol van de Russische overheid hierin -in weerwil van het door eiseressen gestelde- met name is gebaseerd op vermoedens van eiseressen.
4.4 Met betrekking tot het beroep op artikel 3 EVRM overweegt de rechtbank dat het algemeen bekend is dat in de Russische Federatie veel sprake is van corruptie. Dit wordt bevestigd in het ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van 20 april 2000. Het asielrelaas van eiseressen dient tegen deze achtergrond gelezen te worden. Op grond hiervan en mede gezien het consistente en gedetailleerde asielrelaas van eiseressen acht de rechtbank aannemelijk dat de door eiseressen gestelde gebeurtenissen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. De rechtbank gaat daarom voorbij aan de omstandigheid dat eiseressen onvoldoende documenten ter vaststelling van hun identiteit en ter staving van hun asielrelaas overgelegd zouden hebben. Verweerder heeft aan eiseressen tegengeworpen dat zij de bescherming van de autoriteiten in hadden kunnen roepen en dat niet is gebleken dat de autoriteiten deze bescherming niet konden of wilden bieden. De rechtbank acht het echter niet uitgesloten dat de overheid niet in staat is om aan eiseressen adequate bescherming te bieden. Eiseressen hebben immers naar aanleiding van de telefonische bedreigingen (en naar aanleiding van de dood van hun familieleden) meerdere malen de hulp van de autoriteiten ingeroepen, waarna weliswaar politie-onderzoeken zijn gestart; deze onderzoeken hebben de dood van hun familieleden echter niet kunnen voorkomen. De stelling van verweerder, dat uit de omstandigheid dat eiseres sub 2 juridisch in het gelijk is gesteld met betrekking tot de eigendom van haar winkel blijkt dat de Russische autoriteiten in staat zijn om eiseressen bescherming te bieden, kan door de rechtbank niet gevolgd worden. De omstandigheid dat eiseres sub 2 juridisch in het gelijk is gesteld wat betreft de eigendom van haar winkel zegt in casu immers niets over de feitelijke bescherming die de Russische overheid kan bieden. Met betrekking tot een eventueel vestigingsalternatief elders in de Russische Federatie overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiseressen zich zonder papieren elders in de Russische Federatie kunnen vestigen.
Hieruit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat niet zonder meer onaannemelijk is dat uitzetting van eiseressen een schending van artikel 3 EVRM met zich meebrengt.
4.5 Gelet op het voorgaande leenden de asielaanvragen van eiseressen zich niet voor een zorgvuldige afdoening in het aanmeldcentrum. Derhalve dienen de bestreden beschikkingen, als te zijn genomen in strijd met artikel 3:2 Algemene wet bestuursrecht (Awb), te worden vernietigd en is het beroep gegrond. Verweerder zal opnieuw op de aanvragen dienen te beschikken, waarbij verweerder tevens nader dient in te gaan op het beroep van eiseressen op artikel 29, eerste lid, aanhef en onder c, Vw 2000.
4.6 Nu eiseressen in het gelijk worden gesteld, wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten.
5 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikkingen van 5 maart 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvragen zal beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Weenink en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. C.M. van Doorn-Strookman als griffier op 21 maart 2002
_________________________________________________________________________
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen op de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 21 maart 2002