ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6278

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
12 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12240 BEPTDN H
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • M.A.C. Hofman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 12 maart 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, een Nigeriaanse vreemdeling, en de Staatssecretaris van Justitie. A had op 11 februari 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 14 februari 2002 werd afgewezen. A heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening om zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep was beslist. De openbare behandeling vond plaats op 26 februari 2002, waarna het onderzoek werd heropend om partijen in de gelegenheid te stellen hun zienswijze te geven op een eerdere uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak. Verweerder heeft op 1 maart 2002 het bestreden besluit ingetrokken wegens termijnoverschrijding.

De voorzieningenrechter overweegt dat, nu het beroep niet strekt tot opheffing van de aan verzoeker opgelegde maatregel en er in het kader van een beroep tegen de voortduring van die maatregel een oordeel van de rechter kan worden verkregen, verzoeker geen belang heeft bij de vernietiging van de ter toetsing voorliggende besluiten. De voorzieningenrechter concludeert dat het beroep niet ontvankelijk is en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens wordt verweerder in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van € 966,--, te betalen aan de griffier. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, A.H. de Vries.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 12240 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 12245 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [..], van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. J. Broersen, rechtshulpverlener bij de SRA te Leiden,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. Ch. Vinke, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 14 februari 2002 is de door verzoeker op 11 februari 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoeker op 15 februari 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 15 februari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 februari 2002. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
1.4 Het onderzoek is na de zitting heropend om partijen gelegenheid te geven om hun zienswijze te geven op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak d.d. 25 februari 2002 nr 200200319/1. Nadat de reacties van partijen waren ontvangen, is het onderzoek met toestemming van partijen zonder nadere zitting gesloten.
1.5 Verweerder heeft in zijn reactie bericht dat het bestreden besluit wegens termijnoverschrijding van de proceduretijd op 1 maart 2002 is ingetrokken.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.4 Namens de vreemdeling is in de op 5 maart 2002 ontvangen reactie betoogd dat het onderzoek in het AC -naast het feit dat de 48-uurstermijn is overschreden- niet zorgvuldig is geweest. Verwezen wordt naar de zienswijze welke was ingediend en de beroepsgronden welke bij brief van 22 februari 2002 aan de rechtbank zijn toegezonden. Tevens is betoogd dat verzoeker tijdens zijn nader gehoor in het Engels is gehoord hoewel zijn Engels daarvoor te slecht was zodat hij in de Ibo taal had moeten worden gehoord. Voorts is er alle aanleiding alsnog uitspraak te doen omtrent de rechtmatigheid van de bestreden beschikking, aangezien verweerder de toepassing van de aan verzoeker opgelegde vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6 Vw onverkort voortzet zonder dat daar voldoende grondslag voor aanwezig is. Nu de intrekking van de bestreden beschikking niet volledig was, handhaaft verzoeker het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening.
2.5 De voorzieningenrechter begrijpt het betoog van verzoeker aldus dat hij stelt ondanks de intrekking van de bestreden beschikking belang te hebben bij de vernietiging van die beschikking en mitsdien de voorzieningenrechter verzoekt toepassing te geven aan artikel 6:19, derde lid, Awb.
2.6 Met betrekking tot verzoekers betoog dat hij belang heeft bij een inhoudelijk oordeel omtrent de rechtmatigheid van de ingetrokken beschikking in verband met gestelde onzorgvuldigheden in het onderzoek overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Blijkens de brief van verweerder waarin de vreemdeling in kennis werd gesteld van het besluit om de bestreden beschikking in te trekken, was de reden voor dat besluit dat verweerder achteraf tot de conclusie is gekomen dat deze beslissing niet aan de eisen van zorgvuldigheid als hierboven onder 2.3 bedoeld, kon voldoen. Bij deze stand van zaken kan een bespreking van verdere aangevoerde grieven achterwege blijven. Verweerder zal immers opnieuw op de aanvraag moeten beslissen. Voor zover verzoeker ook op andere gronden dan die in verband waarmee de beslissing is ingetrokken, meent dat de tot nu toe gevolgde procedure onzorgvuldig is geweest, kan hij na de nieuwe door verweerder te nemen eventuele negatieve beslissing daartegen desgewenst rechtsmiddelen aanwenden en zijn standpunt in een nieuwe beroepsprocedure bij de rechtbank naar voren brengen. Gelet hierop kan niet worden gesproken van een belang in de zin van voornoemd artikel.
2.7 Ten aanzien van het gestelde belang in verband met het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel wordt het volgende overwogen. Uit de stukken is gebleken dat verzoeker op 10 februari 2002 de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgelegd. Voorts is de voorzieningenrechter ambtshalve bekend dat het beroep tegen deze maatregel bij uitspraak van deze rechtbank van 27 februari 2002 (met nummer 02/10459) ongegrond is verklaard.
2.8 De omstandigheid dat de beroepen tegen de vrijheidsontnemende maatregelen, anders dan voorheen, niet gelijktijdig met de onderhavige beroepen tegen de afwijzing van de asielaanvragen door een rechter zijn behandeld, is het gevolg van de invoering van de Vreemdelingenwet 2000 en de daarmee door de wetgever voorgeschreven toetsing van de vrijheidsontnemende maatregel uiterlijk op de tiende dag na oplegging van de maatregel. In de onderhavige (ac-)procedure is als gevolg hiervan uitsluitend aan de orde het beroep tegen de afwijzing van verzoekers' aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning asiel alsmede het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dat beroep.
2.9 Nu het onderhavige beroep niet strekt tot opheffing van de aan verzoekers opgelegde maatregel en voorts in het kader van een beroep tegen de voortduring van die maatregel een oordeel van de rechter over de consequentie van de intrekking van de bestreden besluiten voor de vrijheidsontneming kan worden verkregen, kan niet gezegd worden dat verzoekers een belang als bedoeld in artikel 6:19, derde lid, Awb hebben bij de vernietiging van de ter toetsing voorliggende besluiten. Dat in het besluit mededelingen van verweerder omtrent voortzetting van de vrijheidsontneming zijn opgenomen, vormt geen grond voor een ander oordeel. Een vernietiging van de ter toetsing voorliggende besluiten zou bovendien geen voor de procedure omtrent de vrijheidsontneming ander relevant rechtsgevolg hebben dan de intrekking van die beschikkingen door verweerder. Ten overvloede wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verweerder bij de intrekking geen voorbehoud heeft gemaakt voor wat betreft het onderdeel van de bestreden besluiten dat ziet op de aan verzoekers opgelegde maatregel.
2.10 Nu verzoekers bij de vernietiging van het bestreden besluit geen relevant belang hebben gesteld, is het ingestelde beroep niet-ontvankelijk. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.11 De veroordeling van een partij in de proceskosten in bestuursrechtelijke gedingen is geregeld in artikel 8:75 van de Awb en nader uitgewerkt in het op het eerste lid van voornoemd artikel gebaseerde Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit van 22 december 1993, houdende nadere regels betreffende de proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedures, zoals gepubliceerd in het Staatsblad, 1993, nummer 763), hierna te noemen het Besluit. Gelet op het verloop van de procedure, waarbij intrekking van de bestreden beschikking eerst na de zitting heeft plaatsgevonden, bestaat aanleiding verweerder in de kosten te veroordelen, zulks met inachtneming van het Besluit. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep niet ontvankelijk;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.C. Hofman, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2002 , in tegenwoordigheid van A.H. de Vries als griffier.
Afschrift verzonden op : 12 maart 2002.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.