ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6271
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bevoegdheid van de Staatssecretaris van Justitie bij inbewaringstelling van vreemdelingen na kabinetsformatie
In deze zaak gaat het om de inbewaringstelling van een vreemdeling, A, die op 23 juli 2002 is aangehouden op verdenking van het in bezit hebben van een vals Spaans paspoort. De rechtbank te 's-Gravenhage behandelt het beroep van A tegen de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie om haar in bewaring te stellen. De Staatssecretaris had deze beslissing genomen op basis van zijn bevoegdheid, die voortvloeide uit een Koninklijk Besluit van 22 juli 2002, waarbij mr. H.P.A. Nawijn was benoemd tot Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De rechtbank overweegt dat de bevoegdheid van de Staatssecretaris op het moment van de beslissing nog geldig was, omdat het Koninklijk Besluit pas op 25 juli 2002 in de Staatscourant was gepubliceerd.
De rechtbank stelt vast dat de aanhouding van A plaatsvond in het kader van een strafrechtelijk onderzoek, waarbij haar identiteit en verblijfsrechtelijke positie niet konden worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat er voldoende feiten en omstandigheden waren die het redelijk vermoeden van illegaal verblijf rechtvaardigden. A had geen rechtmatig verblijf in Nederland en er bestond vrees dat zij zich aan de uitzetting zou onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de bewaring niet onrechtmatig is en verklaart het beroep ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.