ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6176

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/36295
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en vrijheidsbeperking van een minderjarige vreemdeling in het kader van asielaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vrijheidsontneming van een vreemdeling, die zich had aangemeld voor asiel. De vreemdeling, die beweerde 15 jaar oud te zijn, werd op 5 mei 2002 in bewaring gesteld, maar deze maatregel werd op 7 mei 2002 opgeheven na de indiening van zijn asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling zich beschikbaar moest houden in het aanmeldcentrum (AC) in Ter Apel, zoals voorgeschreven door artikel 55, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Na de afwijzing van zijn asielaanvraag op 10 mei 2002 werd de vreemdeling opnieuw in bewaring gesteld.

De rechtbank onderzocht de vraag of de maatregel van vrijheidsbeperking op grond van artikel 55, eerste lid, Vw 2000 rechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat de scheidslijn tussen deze maatregel en de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 59 Vw 2000 dun is. De rechtbank benadrukte dat de vreemdeling alleen verplicht kan worden om in een bepaalde ruimte te verblijven als dit noodzakelijk is voor het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Het ontbreken van een dergelijk verband maakt de maatregel onrechtmatig.

De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling, die naar alle waarschijnlijkheid 18 jaar oud was, niet onder de bescherming van het beleid voor minderjarigen viel. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen beroep had ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, waardoor deze onaantastbaar was geworden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. De rechtbank wees erop dat de vreemdeling geen vaste woon- of verblijfplaats had en dat er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank besloot dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was om deze op te heffen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr: AWB 02/36295 VRWET
Inzake: A, crv nummer 1700255901, thans verblijvende in het politiebureau te Hardenberg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr.drs. J.M. Walls, advocaat te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. E.J.W. Spierings, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [...] 1986 en de Chinese nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 13 mei 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 10 mei 2002 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 17 mei 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevr. B. Farida Fong, tolk in de Chinese taal. De rechtbank heeft aanleiding gezien het onderzoek te schorsen ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen omtrent de gevolgde handelwijze inzake de gestelde minderjarigheid van de vreemdeling. Verweerder heeft op 21 mei 2002 aan het verzoek voldaan. Voorts hebben beide partijen uitdrukkelijk te kennen gegeven dat nadere zitting achterwege kan blijven en dat na het sluiten van het onderzoek direct uitspraak kan worden gedaan. Het onderzoek is door de rechtbank gesloten op 24 mei 2002.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, tweede lid, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. De gemachtigde van de vreemdeling heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat het vreemdelingrechtelijke traject voorafgaande aan de inbewaringstelling van 10 mei 2002 onrechtmatig is en dat daarmee ook de inbewaringstelling zelf onrechtmatig is.
4. Verweerder heeft zich ter zitting gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de inbewaringstelling niet onrechtmatig is.
5. De rechtbank stelt het volgende vast.
Verweerder heeft de eerder op 5 mei 2002 opgelegde inbewaringstelling op 7 mei 2002 opgeheven in verband met de door de vreemdeling op 5 mei 2002 ingediende asielaanvraag. Verweerder heeft daarbij gekozen voor de behandeling van de asielaanvraag in de zogenaamde AC-procedure. In het kader van deze procedure diende de vreemdeling zich ingevolge art. 55, eerste lid, Vw2000 in verband met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag beschikbaar te houden in het aanmeldcentrum te Ter Apel. Na afwijzing van de asielaanvraag op 10 mei 2002 is de vreemdeling aansluitend opnieuw in bewaring gesteld.
Voorzover de gemachtigde heeft gesteld dat het verblijf van de vreemdeling in het aanmeldcentrum ex artikel 55, eerste lid, Vw2000 moet worden aangemerkt als vrijheidsontneming dan wel bewaring overweegt de rechtbank het volgende. De scheidslijn tussen de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw2000 (beschikbaarheidsverplichting) enerzijds en de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 59 Vw 2000 (bewaring) anderzijds is dun. Het verblijf van asielzoekers in een aanmeldcentrum kenmerkt zich door het afgesloten karakter van de verblijfsruimten in het aanmeldcentrum en het volledig reguleren van het verblijf in ruimten binnen het aanmeldcentrum waar de asielzoeker zich op bepaalde momenten van de dag dient te bevinden. De vreemdeling wordt in het kader van de maatregel op grond van artikel 55, eerste lid, Vw2000 uitsluitend verplicht in een bepaalde ruimte te verblijven indien dit ten behoeve van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de asielaanvraag noodzakelijk is. Het ontbreken van een dergelijk verband maakt de maatregel onrechtmatig. Dit uitgangspunt is vermeld in de Vreemdelingencirculaire (Vc) A5/3.1.1. Indien de aanwezigheid niet is vereist dan kan de vreemdeling in beginsel gaan en staan waar hij wil. Bovendien kan de vreemdeling het aanmeldcentrum verlaten indien hij de asielaanvraag intrekt. De rechtbank verwijst hierbij naar het openbaar rapport van de Nationale ombudsman van 28 maart 2001, nr. 2001/0081, waarvan de samenvatting is opgenomen in JV, 2001/141. Bewaring daarentegen is opgelegd ter fine van uitzetting en de vreemdeling kan zich niet aan deze maatregel ontrekken. Derhalve is er naar het oordeel van de rechtbank, anders dan de gemachtigde van de vreemdeling heeft gesteld, wel degelijk onderscheid te maken tussen de maatregel op grond van artikel 55, eerste lid, Vw2000 en de vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in artikel 59 Vw2000.
Voorzover is betoogd dat verweerder geen toepassing heeft mogen geven aan artikel 55, eerste lid, Vw2000 na de opheffing van de bewaring op 7 mei 2002, overweegt de rechtbank het volgende. Bij de AC-procedure is de vreemdeling bijgestaan door een rechtsbijstandverlener. Ingevolge artikel 93 Vw2000 kan beroep worden ingesteld tegen de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 55, eerste lid, Vw2000. Nu van deze mogelijkheid geen gebruik is gemaakt is de maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw2000 onaantastbaar geworden. De toepassing van deze maatregel kan derhalve thans niet aan de orde worden gesteld in het kader van het onderhavige beroep tegen de inbewaringstelling. Ditzelfde geldt naar het oordeel van de rechtbank voor de stelling, voorzover deze is opgeworpen, dat niet duidelijk is of bij de oplegging van de maatregel op grond van artikel 55, eerste lid, Vw2000 gebruik is gemaakt van de juiste modellen en of de vreemdeling is gewezen op de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel, als geregeld in Vc A6/3.1.4.1.
Voorzover is betoogd dat de vreemdeling na de opheffing van de bewaring niet mocht worden gedwongen mee te werken aan transport naar het aanmeldcentrum-Ter Apel, maar had moeten volstaan met een meldplicht overweegt de rechtbank het volgende. Dit transport vond plaats op 7 mei 2002 naar aanleiding van de op 5 mei 2002 ingediende asielaanvraag. Het transport ging vooraf aan en hing samen met de AC-procedure en de daarmee gepaard gaande beschikbaarheidsverplichting ex artikel 55, eerste lid, Vw2000. Nu tegen de maatregel van artikel 55, eerste lid, Vw 2000 beroep mogelijk is en daarvan geen gebruik is gemaakt, kan de juistheid van de handelwijze van verweerder niet eerst nu aan de orde worden gesteld in het onderhavige beroep.
Voorzover is betoogd dat door het toepassen van artikel 55, eerste lid, Vw2000 na de opheffing van de op 5 mei 2002 opgelegde bewaring door verweerder de regel dat de inbewaringstelling binnen 10 dagen bij de rechter wordt getoetst kan worden omzeild, volgt de rechtbank dit betoog niet. Tegen de inbewaringstelling van 5 mei 2002 was immers beroep mogelijk, welk beroep door de rechtbank, behoudens in geval van intrekking, ook na opheffing van de bewaring kon worden behandeld.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs. Bovendien heeft de vreemdeling voor zijn staandehouding al geruime tijd - naar zijn eigen zeggen sedert Kerstmis 2001 - hier te lande verbleven zonder zich te melden bij de met het vreemdelingentoezicht belaste instanties. Gelet op dit alles bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken. Voor zover is gesteld dat de vreemdeling 24 uur de tijd heeft gehad om Nederland te verlaten na de afwijzing van de asielaanvraag in de AC-procedure en dat deze derhalve (nog) niet in bewaring kon worden gesteld, volgt de rechtbank deze stelling niet. Gelet op artikel 62, vierde lid, Vw2000 en het vermelde in de Vreemdelingencirculaire C3/12.2 bedraagt de vertrektermijn, voor gevallen waarin binnen een aanmeldcentrum een asielaanvraag is afgewezen, nul dagen en kan de vreemdeling op grond van artikel 59 Vw2000 in bewaring worden gesteld. Voorzover tegen het afwijzende besluit van de asielaanvraag een rechtsmiddel is aangewend kan dit aan vorenstaand oordeel niet afdoen. Ingevolge artikel 82, tweede lid, onder a, Vw2000 wordt de werking van het besluit immers niet opgeschort indien de asielaanvraag is afgewezen in een AC-procedure. Bovendien wordt de werking van het besluit ingevolge artikel 82, vierde lid, Vw2000 niet opgeschort indien de vreemdeling in bewaring is of wordt gesteld.
7. Ten aanzien van de gestelde 15-jarige leeftijd van de vreemdeling overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de nagezonden stukken d.d. 21 mei 2002 is gebleken dat een politiearts aan de hand van optische waarneming van de lichamelijke kenmerken van de vreemdeling een schatting heeft gemaakt van de leeftijd, hetgeen is vastgelegd in het proces-verbaal van 6 mei 2002. Hieruit valt af te leiden dat de vreemdeling waarschijnlijk ongeveer 18 jaar oud is. De vreemdeling heeft overigens geen stukken overgelegd die de door hem gestelde leeftijd onderbouwen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van aannemelijke twijfel omtrent de leeftijd van de vreemdeling en dat een leeftijdsonderzoek niet aan de orde is. Verweerder heeft derhalve geen toepassing hoeven geven aan het beleid inzake vrijheidsontneming bij jeugdigen onder 16 jaar, neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) A5/1.5.
8. De rechtbank is tenslotte van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat de afdeling Coördinatie Presentatie Ambassades van de IND op 16 mei 2002 van de Chinese autoriteiten heeft vernomen dat het onderzoek zorgvuldig en met de nodige voortvarend ter hand zal worden genomen.
Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
9. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
10. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
11. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr.drs. J.J.P. Bosman en uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2002, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: 29 mei 2002