Rechtbank ‘s-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiseres,
de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Verweerder heeft bij besluit van 31 oktober 2000 aan eiseres meegedeeld dat de tegemoetkoming in de onderhoudskosten op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende meervoudig en ernstig lichamelijk gehandicapte kinderen (TOG) voor haar zoon X niet met een langere terugwerkende kracht dan één jaar kan worden toegekend.
Bij besluit van 23 februari 2001 heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 15 maart 2001, ingekomen bij de rechtbank Rotterdam op 16 maart 2001, beroep ingesteld. Het beroepschrift is bij brief van 2 april 2001 aan de rechtbank ‘s-Gravenhage doorgezonden. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 26 april 2002 ter zitting behandeld. Eiseres is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. S. Kool, advocaat te Alphen aan de Rijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.C.M. van Engelenhoven-Eijkelkamp, vergezeld van drs. A.J. Zwierzina-Knol, arts.
X heeft vanaf zijn geboorte, […] 1994, tot april 1997 vrijwel onafgebroken in het ziekenhuis gelegen. Ook na die datum is hij met enige regelmaat in het ziekenhuis opgenomen geweest. Naar aanleiding van de aanvraag van eiseres van 23 maart 2000 heeft verweerder advies gevraagd aan ZVN Advies NV (thans Argonaut). De arts van ZVN Advies heeft vastgesteld dat X met ingang van 1 april 1997 aan de vereisten voldoet om in aanmerking te komen voor de TOG-regeling. Verweerder heeft bij besluit van 21 september 2001 eiseres met ingang van 1 januari 1999 in aanmerking gebracht voor een tegemoetkoming in de onderhoudskosten. Tevens heeft verweerder eiseres verzocht om kenbaar te maken of er omstandigheden zijn op grond waarvan de tegemoetkoming per 1 januari 1997 zou moeten worden toegekend. Eiseres heeft bij brief van 2 september 2000 daarop gereageerd, waarna verweerder heeft besloten om met een maximale terugwerkende kracht van één jaar de tegemoetkoming toe te kennen.
In geschil is uitsluitend of genoemde terugwerkende kracht verder moet strekken dan één jaar.
Ingevolge artikel 7, vierde lid, van de TOG, zoals die luidde tot 1 januari 2000, kan er geen recht bestaan op een tegemoetkoming gelegen voor een jaar voorafgaand aan de eerste dag van het kalenderkwartaal tijdens welke de aanvraag werd ingediend. De SVB kan in bijzondere gevallen van de eerste zin afwijken.
Ingevolge de beleidsregels van de SVB is sprake van een bijzonder geval indien:
-de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen.
-de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op een tegemoetkoming en deze onbekendheid verschoonbaar was.
Daarnaast dient er nog sprake te zijn van een bijzondere hardheid indien de terugwerkende kracht beperkt zou blijven tot één jaar.
Op grond van dit beleid wordt in elk voorkomend geval aan de hand van de individuele feiten en omstandigheden bezien of het geval als bijzonder kan worden aangemerkt.
Niet in geding is dat eiseres gedurende de in geding zijnde periode als alleenstaande moeder voor haar zoon heeft gezorgd. Blijkens de stukken was de gezondheidstoestand van X zodanig dat het hele leven van eiseres daarop ingericht was. Zij had vanaf 1997 nauwelijks sociale contacten en kwam feitelijk niet of nauwelijks buiten de deur. Het contact dat eiseres had, was voornamelijk met het ziekenhuis en de sociale dienst, van welke dienst zij een bijstandsuitkering ontving. Voorts bezocht X het medisch kinderdagverblijf, waarvan hij in verband met ziekte vaak thuisbleef. Dit betekent dat voor eiseres haast niet de mogelijkheid bestond om via een andere weg dan via deze contacten van de TOG-regeling te horen.
Blijkens de stukken is eiseres noch door het medisch kinderdagverblijf, noch door de sociale dienst op de hoogte gesteld van de TOG-regeling. Eiseres heeft van deze instanties brieven overgelegd waarin zij meedelen eiseres niet op de hoogte te hebben gesteld. Verweerder heeft ter zitting erkend dat ook hij uitgaat van de juistheid van deze weergave. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder de situatie van eiseres ten onrechte niet als een bijzonder geval heeft aangemerkt. De stelling van verweerder dat ten tijde van de invoering van de TOG-regeling veel ruchtbaarheid is gegeven aan die regeling moge in haar algemeenheid juist zijn, maar dat maakt dit oordeel niet anders.
Slotsom is dat eiseres als alleenstaande moeder met een kind met ernstige medische problemen en daarmee een intensieve zorgbehoefte, begrijpelijkerwijs slechts beperkte contacten kon onderhouden en dat buiten geschil is dat de contacten die zij had, haar feitelijk niet van het bestaan van de regeling op de hoogte hebben gebracht. Kenmerk van de beoordeling van de vraag of sprake is van een bijzonder geval is nu juist dat naar de concrete omstandigheden wordt gekeken.
Verweerder wordt in de door eiseres gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift, het verschijnen ter zitting) 2 punten worden toegekend.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
bepaalt dat de SVB aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten
€ 27,23, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, welke kosten de SVB aan eiseres dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2002, in tegenwoordigheid van de griffier mr. S.H. Peper.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,