ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5531
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- B.H. Franke
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige staandehouding van vreemdeling zonder redelijk vermoeden van illegaal verblijf
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 mei 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de onrechtmatige staandehouding van een vreemdeling, A, geboren in 1978 en van Soedanese nationaliteit. A was op 25 april 2002 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft vastgesteld dat de staandehouding onrechtmatig was, omdat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond. Dit vermoeden kan niet enkel worden afgeleid uit het feit dat A werd aangetroffen in een woning waar een met naam bekende illegale vreemdeling aanwezig was. Er was geen direct bewijs dat A geen rechtmatig verblijf had in Nederland.
De rechtbank oordeelde dat de informatie die de ambtenaren hadden over een werkzoekende vrouw met een vermoedelijk vals Brits paspoort niet voldoende was om een redelijk vermoeden van illegaal verblijf te rechtvaardigen. De rechtbank benadrukte dat de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) niet kan afbreuk doen aan de wettelijke bepalingen van de Vw 2000. Aangezien de staandehouding onrechtmatig was, verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en kende A een schadevergoeding toe van € 570,- voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming.
De rechtbank veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van A, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak werd openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. O. Tornij-Smeets. Partijen hebben de mogelijkheid om hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.