Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 Algemene Wet Bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 32970 BEPTDN
inzake: A, geboren op [...] 1976, van Nigeriaanse nationaliteit, eiseres/verzoekster, verder te noemen verzoekster,
Gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. R.J.R. Hazen, werkzaam bij de onder verweerder resorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1. Op 26 april 2002 is verzoekster ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van verzoekster is op 27 april 2002 de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2. Op 29 april 2002 heeft verzoekster tegen de beschikking houdende weigering toegang administratief beroep ingesteld. Op diezelfde datum heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder verboden wordt verzoekster in het kader van de Dublinclaim uit Nederland te verwijderen althans te bepalen dat het verweerder verboden wordt verzoekster uit Nederland te doen verwijderen alvorens ten gronde op het administratief beroep is beslist. Op 21 mei 2002 heeft verzoekster de voorzieningenrechter aanvullend verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat verweerder haar in de gelegenheid dient te stellen op eigen gelegenheid naar Duitsland af te reizen ter zake het door haar beoogde reisdoel en verzoekster in de situatie te brengen waarin zij zich bevond voordat haar de toegang tot Nederland werd geweigerd.
1.3. De openbare behandeling van het geschil heeft plaats gevonden op 23 mei 2002. Daarbij hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Partijen hebben desgevraagd nog schriftelijk informatie verschaft na ontvangst waarvan de voorzieningenrechter met toestemming van partijen het onderzoek op 28 mei 2002 gesloten.
2.1. Ingevolge artikel 8:81 Awb kan -onder meer- indien voorafgaand een mogelijk beroep bij de rechtbank tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De beoordeling van het verzoek om voorlopige voorziening omvat de vraag of het administratief beroep tegen de toegangsweigering een redelijke kans van slagen heeft.
2.2. Verzoekster legt aan het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag dat haar ten onrechte de doorreis c.q. toegang tot Nederland is geweigerd. Zij heeft daartoe het navolgende aangevoerd.
Verzoekster is op Schiphol aangekomen op doorreis naar haar neef (die zij zoals te doen gebruikelijk in Nigeria als haar broer aanduidt) in Duitsland ten einde aldaar handelswaar te verkopen en voor vakantie. Zij heeft een geldig visum voor Duitsland, een geldig en authentiek paspoort, en een retourticket dat geldig is tot 25 juni 2002. Zij beschikt over voldoende middelen van bestaan, zo meent zij. Verzoekster is door de Koninklijke Marechaussee (Kmar) de toegang tot Nederland ontzegd omdat " het doel en de duur van de reis niet aannemelijk zijn gemaakt". Verzoekster is van mening dat de Kmar dit niet kan stellen omdat bij de Kmar niet bekend is welk reisdoel verzoekster aan de Duitse autoriteiten heeft opgegeven. Ook wat betreft de reisduur is er geen onduidelijkheid. Verzoekster heeft een retourticket dat geldig is tot 25 juni 2002. Verzoekster zal derhalve op die datum terugkeren. Voorts betwijfelt verzoekster of de beslissing tot weigering van de toegang bevoegdelijk is genomen, omdat niet duidelijk is of de ambtenaar van de Kmar aan de Immigratie en de Naturalisatie dienst (IND) een beslissing tot weigering van de toegang heeft gevraagd. Omdat verzoekster door de Kmar zou worden teruggezonden naar Nigeria heeft zij politiek asiel aangevraagd. Verzoekster wil doorreizen naar Duitsland.
2.3. Verweerder heeft de weigering van de toegang als volg gemotiveerd. Uit het model M119 (beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge artikel 6 lid 1 of lid 1 en 2 Vw) blijkt dat aan verzoekster de toegang tot het Schengengebied is geweigerd op grond van artikel 3 lid 1c Vw jo 2 lid 1 Vb omdat zij het doel van het voorgenomen verblijf in Duitsland onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt
2.4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.5. Bij besluit van 20 mei 1999 van de Raad van de Europese Unie (Met nummer 1999/436/EG) zijn -voor zover hier van belang- ter uitvoering van artikel 62 EG-Verdrag de rechtsgrondslagen vastgesteld van elk van de bepalingen en besluiten die het Schengen-acquis vormen.
2.6. In artikel 5 van Schengen Uitvoeringsovereemkomst (SUO) is geregeld onder welke voorwaarden voor een verblijf van ten hoogste drie maanden toegang kan worden verleend tot het Schengengebied. Het gebruik van het woord "kan" in deze bepaling duidt erop dat met de bepaling niet is beoogd vreemdeligen rechtstreeks aanspraken op toegang te geven.
In artikel 6 USO is neergelegd op welke wijze en volgens welke eenvormige beginselen de controle op grensoverschrijdend verkeer aan de buitengrenzen van het Schengengebied plaatsvindt. Deze bepaling vermeldt dat de controle wordt uitgeoefend op grond van nationale bevoegdheden en overeenkomstig het nationale recht.
2.7. De artikelen 5 en 6 SUO hebben hun nationaalrechtelijke uitwerking gevonden in artikel 3 Vw.
Artikel 3, eerste lid, Vw luidt:
"Toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die:
a. niet in het bezit is van een geldige document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt;
b. een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid;
c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als die van zijn reis naar reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd, of
d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld."
2.8. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, Vb wordt de toegang geweigerd, indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.
2.9. Uit de zich in het dossier bevindende kopie van het paspoort van verzoekster blijkt dat in het paspoort op Schiphol een stempel is geplaatst. De incidentennotitie van 26 april 2002, waarin verzoekster als BE wordt aangeduid, vermeldt: "BE verscheen aan de vertrekbalie omdat zij het Schengengebied als was ingereisd en niet wist waar haar gate was. Terstond nadat BE was ingestempeld door de inreiscontrole op Schengen 1.1 is BE naar de vertrekbalie gekomen." En verder: "De inreisstempel welke zich in het paspoort van BE bevindt gedateerd op 26-04-02 is hierop geannuleerd. Na contact te hebben gehad met de Centrale Pier Coordinator is BE van de vlucht afgehaald en haar bagage is op bagageband 15 gelost. BE verblijft in de lounge."
2.10. In de grensbewakingscirculaire zijn in hoofdstuk A6 onder punt 4.2 opgenomen de formaliteiten bij verlening van toegang. In A6 onder 4.2.1 is, onder verwijzing naar bepalingen in het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen, bepaald: In beginsel wordt bij verlening van toegang middels een doorlaatstempel een aantekening omtrent de inreis gesteld in het reisdocument van de vreemdeling.
2.11. Gelet op het vermelde in de incidentennotitie en gezien het bepaalde in de grensbewakingscirculaire kan de voorzieningenrechter niet anders dan constateren dat aan verzoekster reeds toegang tot het Schengengebied was verleend.
2.12. Verweerders heeft betoogd dat in het gehele gebied dat als grensdoorlaatpost moet worden aangemerkt controle en weigering van toegang kan plaatsvinden, in ieder geval zolang een vreemdeling zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt of zolang een relatie met in- of uitreis te leggen is. In het onderhavige geval is echter geen sprake van weigering van toegang anders dan bij de eigenlijke doorlaatpost, maar van weigering van toegang nadat reeds toegang was verleend, derhalve van het terugkomen op een begunstigende beslissing. De voorzieningenrechter oordeelt dat het alsnog weigeren van de toegang zich in zijn algemeenheid niet verdraagt met de rechtszekerheid van de betrokkene. In het onderhavig geval is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan van dit uitgangspunt moet worden afgeweken.
2.13. Nu moet worden geoordeeld dat het administratief beroep een redelijke kans van slagen heeft, komt het verzoek om voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking. De voorzieningenrechter zal bij wijze van voorlopige voorziening bepalen dat verzoekster wordt beschouwd als ware de toegang haar niet geweigerd en tevens dat verweerder de annulering van het inreisstempel teniet doet. Voorts acht de voorzieningenrechter het aangewezen dat verweerder, indien verzoekster aangeeft haar asielverzoek te willen intrekken, de nodige maatregelen treft om te voorkomen dat de vermelding van de asielaanvraag aan doorreis naar en feitelijk verblijf in Duitsland in de weg zou staan en dat onderzocht wordt waar verzoeksters bagage, die op last van de Kmar op Schiphol is gelost, zich bevindt.
2.14. De president ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 644,-- (1punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
2.15. De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoekster het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad € 109,-- zal vergoeden.
3.1. wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2. bepaalt dat verzoekster wordt beschouwd als ware haar de toegang niet geweigerd;
3.3. gelast dat verweerder zorg draagt voor annulering van het inreisstempel in verzoeksters paspoort;
3.4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, verzoekster moet voldoen;
3.5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoekster betaalde griffierecht ad € 109,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Meesters als griffier.
Afschrift verzonden op:
31 mei 2002.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.