ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5506

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/43155
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en de rol van tolken in de AC-procedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 juni 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder. Eiser, geboren in de Democratische Republiek Congo, had op 31 mei 2002 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris heeft deze aanvraag bij beschikking van 5 juni 2002 afgewezen, waarbij eiser beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft de zaak versneld behandeld en op 14 juni 2002 ter zitting behandeld.

Centraal in het geschil staat de vraag of verweerder de asielaanvraag van eiser binnen de wettelijk voorgeschreven termijn van 48 procesuren heeft afgewezen. Eiser stelt dat hij onterecht in de AC-procedure is afgewezen, omdat de tijdsoverschrijding met het wachten op een tolk niet als proces-uren kan worden aangemerkt. De rechtbank overweegt dat eiser 13 uur en 25 minuten op een tolk heeft gewacht, wat aanzienlijk langer is dan de 'enkele uren' die in eerdere jurisprudentie zijn genoemd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de procedure zodanig had moeten inrichten dat eiser zijn recht op een ononderbroken gebruik van de hem gegunde proces-uren kon uitoefenen.

De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de asielaanvraag niet binnen de gestelde termijn heeft plaatsgevonden en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de kosten van het geding, die op € 644,- worden vastgesteld. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige besluitvorming in asielprocedures, vooral met betrekking tot de beschikbaarheid van tolken en de impact daarvan op de proces-uren.

Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 02/43155
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1965,
burger van de Democratische Republiek Congo (DRC),
IND-dossiernummer: 0205.31.8045,
eiser,
gemachtigde: mr. A.J. de Boer, advocaat te Lemmer,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. E. Gerssen, ambtenaar ten departemente.
1. Ontstaan en loop van het geschil
1.1 Op 31 mei 2002 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft bij beschikking van 5 juni 2002 afwijzend op de aanvraag beslist.
1.2 Bij beroepschrift van 5 juni 2002 heeft eiser tegen de hiervoor genoemde beschikking beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn ingediend op 11 juni 2002.
1.3 De rechtbank heeft op de voet van artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat de zaak versneld wordt behandeld. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van de rechtbank van 14 juni 2002. Eiser is aldaar verschenen bij zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Rechtsoverwegingen
2.1 De rechtbank constateert dat tussen partijen primair in geschil is of verweerder de aanvraag van eiser binnen 48 proces-uren heeft afgewezen.
Standpunt van verweerder
2.2 Verweerder stelt zich op het standpunt dat op de aanvraag van eiser de AC-procedure mocht worden toegepast. Verweerder volgt eisers beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 20 december 2001 (nr. 200105777/1) niet. Conform de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient een besluit zorgvuldig te worden voorbereid. De uren gemoeid met de tijdsoverschrijding, zijnde de uren dat er op een tolk moest worden gewacht, zijn niet als proces-uren aan te merken. In deze zaak heeft de SRA op 3 juni 2002 om 20.15 uur verzocht om een tolk ten behoeve van de nabespreking. Deze tolk was dezelfde dag om 21.00 uur voor de SRA beschikbaar en derhalve is aan de zorgvuldigheid voldaan. Vervolgens heeft de SRA op 4 juni 2002 om 08.00 uur wederom om een tolk verzocht. Dezelfde dag, om 09.00 uur, werd er door de SRA om overleg gevraagd met de IND. Tijdens dit overleg gaf de rechtshulpverlener onder andere aan dat er een Lingala-tolk was aangevraagd door de SRA en dat deze tolk op dat moment nog niet beschikbaar was. De IND heeft in dit overleg aangegeven dat er op 4 juni 2002, waarschijnlijk in de middag, een tolk beschikbaar zal zijn. Voorts werd ten aanzien van de eventuele termijnoverschrijding gewezen op bovengenoemde jurisprudentie van de ABRS, waaruit blijkt dat de wachttijd tolken in verband met rechtsbijstand niet wordt gezien als voor het onderzoek beschikbare uren. Op 4 juni 2002 om 20.40 uur was er een tolk Lingala beschikbaar voor de verdere nabespreking. De uren tussen de tweede aanvraag om een tolk om 08.00 uur en 20.40 uur dienen conform de bedoeling van de wetgever voor rekening van de vreemdeling te komen. Uit oogpunt van zorgvuldigheid kan ook overigens niet gezegd worden dat de uren die gemoeid zijn met de tijdsoverschrijding zonder meer beschikbaar waren voor het onderzoek naar de aanvraag. Voorts wordt hiertoe opgemerkt dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, doordat hem meer tijd is gegund voor de voor- en nabespreking van het nader gehoor en het uitbrengen van een zienswijze dan de daartoe vastgestelde termijnen van respectievelijk twee en drie uur. Bovendien wordt opgemerkt dat de afdeling Planning van de IND op 5 juni 2002 en een medewerkster van de balie van de SRA in deze zaak samen de uiteindelijke eindtijd van de 48-uursprocedure hebben bekeken / berekend en dat zij tot de conclusie kwamen dat deze tijd, vanwege het wachten op een tolk, kon worden vastgesteld op 5 juni 2002 om 12.20 uur.
Standpunt van eiser
2.3 Eiser stelt zich op het standpunt dat zijn aanvraag ten onrechte in de AC-procedure is afgewezen.
Daartoe heeft eiser in de zienswijze – waarnaar eiser in de gronden van het beroep heeft verwezen – en in de gronden gesteld dat de voor de AC-procedure beschikbare tijd ruimschoots is overschreden. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van de ABRS van 21 december 2001 (nr. 200104937/1). In casu is de proceduretijd gaan lopen op vrijdag 31 mei 2002 om 20.20 uur. De beschikking had derhalve aan eiser moeten worden uitgereikt op dinsdag 4 juni 2002 om 12.20 uur. De beschikking is evenwel uitgereikt op woensdag 5 juni 2002 om 11.30 uur.
Onder verwijzing naar de uitspraak van 19 april 2002 (Awb 02/24883) van de rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, merkt eiser op dat hij beduidend langer heeft moeten wachten tot een tolk ter beschikking werd gesteld dan de „enkele uren“ in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de ABRS van 29 juni 2001 (nr. 200102564/1). Eiser wijst erop dat hij de Asser uitspraak reeds heeft genoemd in de zienswijze, maar dat verweerder in de bestreden beschikking niet is ingegaan op de Asser uitspraak.
Eiser bestrijdt uitdrukkelijk dat de afdeling Planning van de IND op 5 juni 2002 samen met een medewerkster van de SRA in deze zaak de uiteindelijke eindtijd van de 48-uursprocedure zou hebben gesteld op 5 juni 2002 om 12.20 uur.
Verhandelde ter zitting
2.4 Desgevraagd heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting verklaard dat de in de bestreden beschikking vermelde tijdstippen waarop door de SRA om een tolk is verzocht en voorts de in die beschikking vermelde tijdstippen gedurende welke de tolk beschikbaar was, voor het overige niet kunnen worden teruggevonden in enig zich in het aan de rechtbank ter beschikking gestelde dossier bevindend stuk. Ook in het dossier waarover de gemachtigde van verweerder ter zitting beschikt, bevindt zich geen stuk waarin bedoelde tijdstippen zijn terug te vinden. Ditzelfde geldt met betrekking tot de opmerking in de bestreden beschikking dat de afdeling Planning van de IND op 5 juni 2002 en een medewerkster van de balie van de SRA in deze zaak samen de uiteindelijke eindtijd van de 48-uursprocedure hebben bekeken/berekend en dat zij tot de conclusie kwamen dat deze tijd, vanwege het wachten op een tolk, kon worden gesteld op 5 juni 2002 om 12.20 uur. Door de rechtbank gevraagd naar de portee van deze in de bestreden beschikking opgenomen opmerking van verweerder, heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting aangegeven dat die portee is dat IND en rechtshulp samen een, zij het „boterzachte“, richtlijn of – beter gezegd misschien: – een stilzwijgende afspraak, of niet-bekendgemaakte overeenkomst hebben. Die luidt dat indien de AC-procedure, vanwege het wachten op een tolk, al te lang gaat duren, de vreemdeling alsdan op een gegeven moment „OC gaat“, namelijk wanneer die procedure dreigt langer te gaan duren of langer duurt dan 72 uur. Door de rechtbank gevraagd naar waar deze 72 uur vandaan komt, heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat richtsnoer is dat de 48-uur vanwege het wachten op een tolk met maximaal 14 proces-uren kan worden verlengd. In elk geval moet worden voorkomen dat de vreemdeling door het tolkenprobleem een extra nacht op het AC moet verblijven. Dit is de achtergrond van de in de bestreden beschikking genoemde overeengekomen eindtijd van 5 juni 2002 om 12.20 uur. Nu de beschikking is uitgereikt op 5 juni 2002 om 11.30 uur, valt dit binnen de bandbreedte van de „stilzwijgende afspraak“, aldus de gemachtigde van verweerder.
Voorts heeft de gemachtigde van verweerder aangegeven dat verweerder in deze zaak aldus heeft gerekend:
Aanvang van de 48-uurs-procedure: 31 mei 2002 om 20.20 uur. Dit zou betekenen dat, als er geen probleem met de tolk was geweest, de 48 uurs-termijn zou zijn geëindigd op 4 juni om 12.20 uur. De uitreiking van de beschikking was, volgens het uitreikingsblad, op 5 juni 2002 om 11.30 uur. Dit betekent een totaaltijd van 61 uur en 10 minuten. De wachttijd voor de tolk bedroeg: op 3 juni 2002 van 20.15 uur tot 21.00 uur = 45 minuten; en op 4 juni 2002 van 08.00 uur tot 20.40 uur = 12 uur en 40 minuten. In totaal is dit een wachttijd van 13 uur en 25 minuten. Als je deze totale wachttijd aftrekt van 61 uur en 10 minuten, bedraagt het totaal aan proces-uren 47 uur en 45 minuten. Derhalve binnen 48 uur.
2.5 De gemachtigde van eiser heeft ter zitting, zoals hij reeds in de gronden had gedaan, uitdrukkelijk bestreden dat in deze zaak de SRA en verweerder in gezamenlijk overleg de eindtijd van de AC-procedure zouden hebben vastgesteld.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank overweegt als volgt.
2.6 De rechtbank overweegt allereerst dat het haar onjuist voorkomt dat voor de beoordeling van het beroep essentiële gegevens – zoals de tijdstippen waarop om een tolk is gevraagd/ de tolk feitelijk beschikbaar was – , welke zijn opgenomen in de bestreden beschikking, niet zijn terug te vinden in het dossier zelf. Naar haar oordeel dient verweerder, bij het samenstellen van het dossier, er zorg voor te dragen dat de gegevens waarop de beslissing is gebaseerd, zich in het dossier bevinden. Nu eiser in deze zaak evenwel niet heeft gesteld dat die door verweerder in de bestreden beschikking opgenomen tijdstippen waarop om een tolk is gevraagd/ de tolk feitelijk beschikbaar was, feitelijk onjuist zouden zijn, zal de rechtbank die tijdstippen bij de beoordeling van het beroep als uitgangspunt nemen.
2.7 De ABRS heeft in haar, door eiser ook aangehaalde, uitspraak van 29 juni 2001 overwogen:
„De tijd die verstrijkt met het wachten op een tolk ten behoeve van het verkeer tussen vreemdeling en zijn rechtshulpverlener kan in beginsel niet worden aangemerkt als beschikbaar voor het onderzoek in de zin van voormeld artikel 1.1, aanhef en onder f van het Vb 2000. Van bijzondere omstandigheden om daar in dit geval anders over te oordelen, is niet gebleken.
Appellant heeft ter ondersteuning van zijn betoog nog gewezen op onderdeel C3/12.2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 onder „uitzondering“. In deze passage wordt gesteld: „Indien de tolk niet tijdig beschikbaar is, ondanks inspanningen van respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de rechtsbijstandverlener, die beiden verantwoordelijk zijn voor het tijdig inzetten van tolken, wordt de asielzoeker doorgezonden naar een opvanglocatie.“
De Afdeling verstaat deze passage aldus, dat indien het tolkenprobleem in het licht van de andere aspecten van de zaak zulke ernstige vormen aanneemt, dat afdoening in een AC niet meer in de rede ligt, de asielzoeker wordt doorgezonden naar een OC. Nu de Immigratie- en Naturalisatiedienst aan de rechtshulpverlener van appellant binnen een tijdsbestek van enkele uren een tolk ter beschikking heeft gesteld, heeft zich in dit geval geen klemmende problematiek voorgedaan. Van een van de Vc 2000 afwijkende behandeling van appellant is derhalve, daargelaten wat daarvan de betekenis zou zijn, geen sprake geweest.“
2.8 De rechtbank stelt vast dat eiser in deze zaak op 3 juni 2002 van 20.15 uur tot 21. 00 uur en op 4 juni 2002 van 08.00 uur tot 20.40 uur op een tolk heeft gewacht, derhalve in totaal 13 uur en 25 minuten, zoals verweerders gemachtigde overigens ook ter zitting heeft voorgerekend. Dit is beduidend langer dan de „enkele uren“ waarvan sprake is in de zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de ABRS van 29 juni 2001.
In de AC-procedure geldt dat één kalenderdag maximaal 14 proces-uren telt. De rechtbank constateert dan ook dat in de onderhavige zaak met het wachten op de tolk nagenoeg één kalenderdag is gemoeid geweest. Voorts constateert de rechtbank dat in de onderhavige zaak vast staat dat op het moment waarop de tolk (voor het eerst) beschikbaar was – te weten op 3 juni 2002 om 21.00 uur – de in artikel 3.117, tweede lid, Vb 2000 aan eiser gegunde drie proces-uren voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, diezelfde dag niet volledig door de rechtshulpverlener kon worden benut vanwege het einde van de werktijd om 22.00 uur. Gerekend vanaf 21.00 uur resteerde immers nog één uur tot het einde van de werktijd. Vervolgens constateert de rechtbank dat de tolk pas opnieuw beschikbaar was op 4 juni 2002 om 20.40 uur, derhalve resteerden die (op 3 juni 2002 volgende) dag nog één uur en 20 minuten tot het einde van de werktijd om 22.00 uur. Bij elkaar opgeteld is dit twee uur en 20 minuten, zodat voor de asielzoeker de daaropvolgende werkdag nog 40 minuten beschikbaar waren.
Naar het oordeel van de rechtbank vloeit uit dit samenstel van factoren voort dat afdoening van de asielaanvraag van eiser in het AC niet meer in de rede lag. Daarbij wijst de rechtbank er allereerst op dat, uitgaande van de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris voor het verloop van de procedure/ een zorgvuldige besluitvorming, de staatssecretaris in beginsel de procedure aldus dient in te richten dat de vreemdeling in de gelegenheid is om de hem gegunde drie proces-uren voor het schriftelijk naar voren brengen van de zienswijze, ononderbroken te benutten. Onderbreking van de drie proces-uren vanwege – althans zoals in deze zaak het geval is – einde werktijd zal in de regel meebrengen dat, bij de hervatting van de werkzaamheden, tijd „weglekt“. Daarbij dient bovendien te worden bedacht dat de rechtshulpverlening in het AC in zogenoemde shifts werkt.
De rechtbank begrijpt de door de gemachtigde van verweerder ter zitting gegeven uitleg over de door de staatssecretaris gehanteerde richtlijn ten aanzien van de vraag op welk moment de tolkenproblematiek maakt dat doorzending naar een OC in de rede ligt, aldus dat de ratio achter die richtlijn is dat voorkomen moet worden dat de vreemdeling door het tolkenprobleem een extra nacht in het AC moet doorbrengen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat, los van de vraag of er een dergelijke „stilzwijgende afspraak“ zou bestaan tussen de staatssecretaris en de rechtshulpverlening in het AC en zo ja, wat daarvan de betekenis zou zijn, het uitgangspunt dat voorkomen moet worden dat door het tolkenprobleem een extra nacht moet worden doorgebracht in het AC, haar redelijk voorkomt.
In de onderhavige zaak betekent dit dat, nu op 4 juni 2002 aan het einde van de middag/ het begin van de avond de tolk nog steeds niet beschikbaar was, voor verweerder op dat moment duidelijk had kunnen (en moeten) zijn dat de beschikking die dag niet meer zou kunnen worden gegeven, en dat eiser als gevolg daarvan een extra nacht in het AC zou moeten doorbrengen. In elk geval was dit duidelijk op het moment van het beschikbaar komen van de tolk (op 4 juni 2002) om 20.40 uur.
2.9 Het beroep van eiser is dan ook gegrond.
2.10 Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat thans aanleiding.
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de kosten van het geding ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet voldoen.
Aldus gegeven door mr. R. Depping, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.R. Leegsma als griffier op 19 juni 2002.
griffier rechter
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC te 's-Gravenhage. Ingevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift, in aanvulling op de vereisten gesteld in artikel 6:5 Algemene wet bestuursrecht, een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
verzonden op: 21 juni 2002