Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/44131 VRWET
Inzake : [A] , CRV nummer [CRV nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. P. de Boom , advocaat te Barendrecht
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. J. Laros, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1957 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 96 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 10 juni 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht omtrent het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 29 april 2002 de vreemdeling heeft opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 24 juni 2002. De vreemdeling heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. M. Bouman, kantoorgenoot van mr. P. de Boom. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 13 mei 2002. Derhalve staat thans ter beoordeling of verdere voortzetting van de maatregel van bewaring, gegeven de omstandigheden van het geval, rechtmatig is.
2. De gemachtigde van de vreemdeling heeft aangevoerd dat uit de stukken blijkt dat de vreemdeling op 20 juni 2002 is voorgepresenteerd en op 27 juni 2002 zal worden gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten. De gemachtigde vraagt zich of de vreemdeling inmiddels ook is gehoord.
2. Verweerder heeft bij zijn kennisgeving van het voortduren van de vrijheidsontnemende maatregel de rechtbank schriftelijk voortgangsgegevens verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
De juistheid van de inhoud van de voortgangsgegevens ( model 120-A ) is van essentiële betekenis voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring. Mede aan de hand daarvan wordt ook door de rechtbank beslist of de behandeling van het beroep al of niet buiten zitting plaatsvindt. Dit brengt met zich mee dat de rechtbank zonder meer moet kunnen vertrouwen op de feitelijke juistheid van de in die rapportage verstrekte gegevens. In de onderhavige voortgangsrapportage, opgesteld en ondertekend op 21 juni 2002, wordt vermeld dat de vreemdeling op 27 juni 2002 zal worden gepresenteerd bij de Algerijnse autoriteiten.
Het is de rechtbank echter ambtshalve bekend, en de juistheid van die informatie is ter zitting ook nog eens bevestigd door de gemachtigde van verweerder, dat verweerder sedert 14 mei 2002 wordt geconfronteerd met de omstandigheid dat sedertdien presentaties bij de Algerijnse autoriteiten niet langer mogelijk zijn en voorts dat geen zicht bestaat op een wijziging van die situatie. Derhalve moet worden geoordeeld dat in het onderhavige geval de voortgangsrapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De gemachtigde van verweerder heeft hier desgevraagd ook geen verklaring voor gegeven.
Deze gang van zaken is in strijd met een fundamentele procesorde en niet aanvaardbaar. Als sanctie dient dit te leiden tot opheffing van de bewaring.
4. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring van de vreemdeling vanaf heden onrechtmatig is. Het beroep is derhalve gegrond en de maatregel dient te worden opgeheven met ingang van 25 juni 2002.
5. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161,-- (1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 0,5). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
De Rechtbank 's-Gravenhage
1. verklaart het beroep gegrond;
2. beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 161,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2002 in tegenwoordigheid van J.A. de Kievit-Tempels, griffier.
afschrift verzonden op: 27 juni 2002