ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5490

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/34936
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Ollermann
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en gelijkheidsbeginsel in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een vreemdeling, die zich in een groep van illegale Chinezen bevond. De vreemdeling had een asielaanvraag ingediend, maar zijn bewaring was niet opgeheven, terwijl dat bij andere vreemdelingen in vergelijkbare situaties wel was gebeurd. De rechtbank overweegt dat de omvang van de groep illegale vreemdelingen, die bij een inval in een pand zijn aangehouden, leidde tot een capaciteitsprobleem in de detentiecentra. Hierdoor was het voor de autoriteiten niet mogelijk om alle vreemdelingen in bewaring te stellen. De rechtbank concludeert dat de beslissing om de bewaring van asielvragende gedetineerden op te heffen niet automatisch betekent dat ook de bewaring van de vreemdeling in deze zaak opgeheven moest worden. De rechtbank stelt vast dat er geen beleidsregels of vaste bestuurspraktijk zijn die richtlijnen geven voor het handelen in situaties van tijdelijke capaciteitstekorten. De rechtbank oordeelt dat de vreemdeling niet in een 'gelijk geval' verkeert met de andere vreemdelingen wiens bewaring wel is opgeheven, omdat de juridische en organisatorische consequenties van het indienen van een asielaanvraag verschillen. De rechtbank wijst het beroep van de vreemdeling ongegrond en verklaart dat de maatregel van bewaring rechtmatig is toegepast. Tevens wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/34936 VRWET
Inzake : [A 1], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende op het Politiebureau te Rotterdam, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. drs. J.M. Walls, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mevrouw G.D. Tjou Tam Sin, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1970 en de Chinese nationaliteit te hebben.
2. Op 6 mei 2002 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 5 mei 2002 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 13 mei 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig drs. P.N. Kuiper, tolk in de Chinese taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat hij al eerder - onder andere 7 maanden in 1998- in bewaring heeft verbleven en dat hij toen niet uitzetbaar was. Hij is thans opgepakt in een groep van in totaal 52 vreemdelingen, waarvan een aantal een asielaanvraag heeft ingediend.
De gemachtigde heeft met de vreemdeling uitvoerig gesproken over de Nederlandse asielprocedure en hem ontraden asiel te vragen en nu is gebleken dat van degenen die asiel hebben aangevraagd, de bewaring is opgeheven. Er is naar de mening van de gemachtigde gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel door op basis van dit onderscheid de bewaring van een gedeelte van de groep wel en van een ander gedeelte niet op te heffen.
4. Namens verweerder is aangevoerd dat de vreemdeling bij een eerdere gelegenheid is gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten en dat deze presentatie een negatief resultaat heeft gehad omdat de vreemdeling te weinig gegevens had verschaft. Verweerder wil de vreemdeling opnieuw gaan presenteren in de hoop dat hij nu meer gegevens aan de consul zal willen verstrekken.
Met betrekking tot de grief dat het gelijkheidsbeginsel zou zijn geschonden merkt verweerder op dat in deze zaken sprake is van een samenloop van omstandigheden. Enerzijds is in de panden [adres] en [adres] een veel groter aantal vreemdelingen aangetroffen dan verwacht werd, anderzijds moest in verband met te verwachten ongeregeldheden na de voetbalwedstrijd die op 8 mei 2002 in Rotterdam werd gespeeld, celruimte beschikbaar blijven. Deze beide omstandigheden zorgden voor een dermate ernstig capaciteits-probleem dat verweerder niet alle opgepakte vreemdelingen in bewaring heeft kunnen stellen, waarna ervoor is gekozen diegenen die asiel hadden aangevraagd heen te zenden met oplegging van een meldingsplicht.
5. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zijn toegepast. Gelet op de inhoud van het proces-verbaal van binnentreden van de woning waren er voldoende feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden opleveren dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, zodat de verbalisant op grond van artikel 53, eerste lid, Vw2000 bevoegd was die woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs, heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken en beschikt niet over voldoende middelen van bestaan. Bovendien heeft de vreemdeling voor zijn staandehouding al geruime tijd hier te lande verbleven zonder zich te melden bij de met het vreemdelingentoezicht belaste instanties. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
Voorzover namens de vreemdeling is aangevoerd dat verweerder het gelijkheidsbeginsel heeft geschonden, dan wel willekeurig heeft gehandeld, door in de gevallen, waarin sprake was van het indienen van een asiel-aanvraag, tot opheffing van de bewaring over te gaan en te volstaan met het opleggen van een meldingsplicht, overweegt de rechtbank het volgende.
De - onverwachte - omvang van de groep illegale Chinezen die bij een inval in het pand [adres] en [adres] te Rotterdam zijn staande gehouden en vervolgens in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, legde een groot beslag op de beschikbare celcapaciteit. Tijdige overplaatsing van al deze vreemdelingen naar huizen van bewaring bleek niet realiseerbaar, mede in verband met de in dezelfde week verwachte arrestaties wegens openbare orde-delicten, verband houdende met de moordaanslag op [A 2] alsmede met de beslissing om de later die week in Rotterdam geplande voetbalbekerfinale Van de tot evenbedoelde groep behorende Chinezen die na hun staandehouding een asielaanvraag hadden ingediend, is de bewaring toen opgeheven. De rechtbank is van oordeel dat die beslissing niet met zich brengt dat verweerder ook ten aanzien van alle andere vreemdelingen, die ongeveer tezelfdertijd in detentie om toelating als vluchteling verzochten, de bewaring om die reden had behoren te beëindigen. Van belang is hierbij in de eerste plaats dat, naar ter zitting namens verweerder desgevraagd is verklaard, geen beleidsregels gelden of vaste bestuurspraktijk valt aan te wijzen die een richtsnoer geven hoe te handelen in situaties als deze, waarin zich door bijzondere omstandigheden een omvangrijk (tijdelijk) capaciteitstekort voordoet. Voorts kan er niet aan worden voorbij gezien dat de problemen waarvoor verweerder zich na de inval in genoemd pand (als gevolg van de onvoorzien grote omvang van het aantal aldaar aangetroffen illegalen) gesteld zag, een organisatorische oplossing vergden, die - gelet op de homogene samenstelling van de populatie - zo enigszins mogelijk uniform diende te zijn. Hoewel de door verweerder aangelegde maatstaf het nadeel heeft dat daarmede het indienen van (louter op beëindiging van bewaring gerichte) asielaanvragen kan worden uitgelokt, is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig willekeurig criterium dat verweerder - aan wie te dezen een ruime beoordelingsmarge moet worden gelaten - in de gegeven (uitzonderlijke) situatie dit criterium in redelijkheid niet heeft mogen toepassen. Van een schending van het gelijkheidbeginsel is evenmin sprake, reeds omdat het feit dat een asielaanvraag wordt ingediend - gelet op de daaraan verbonden juridische en organisatorische consequenties, betrekking hebbende op het horen van de vreemdeling en de ingevolge artikel 59, vierde lid, Vw2000 geldende maximale bewaringstermijn - maakt dat geen sprake is van "gelijke gevallen". De stelling van de gemachtigde dat, indien hij vooraf van de door verweerder gevolgde werkwijze op de hoogte geweest, hij zijn cliënt zou hebben kunnen adviseren een asielaanvraag in te dienen, legt de rechtbank als niet ter zake dienend ter zijde, reeds omdat niet valt in te zien dat de gemachtigde vooraf over die werkwijze ingelicht had behoren te worden.
Dit alles impliceert dat de aldus gemaakte keuze om de bewaring van asielvragende gedetineerden op te heffen, niet tot effect heeft dat ook in het onderhavige geval de bewaring dient te worden opgeheven. Dit onderdeel van het betoog faalt derhalve.
7. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ter zitting is gebleken dat de vreemdeling bij een eerdere gelegenheid is gepresenteerd bij de Chinese autoriteiten en dat het resultaat van die presentatie negatief was omdat de vreemdeling te weinig gegevens had verschaft, zodat het aanvraagformulier om afgifte van een laissez-passer niet volledig kon worden ingevuld. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding het voornemen om de vreemdeling opnieuw te presenteren bij de Chinese autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat, indien de vreemdeling meer gegevens verstrekt, een dergelijk document niet zal worden verkregen.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voorzover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. H. Ollermann en uitgesproken in het openbaar op
21 mei 2002, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
afschrift verzonden op: 28 mei 2002