ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5488

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12238
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen inbewaringstelling vreemdeling in het belang van openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de inbewaringstelling van een vreemdelinge, die in het Grenshospitium te Amsterdam verblijft. De vreemdelinge, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. A. C. Bosch, had beroep aangetekend tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie, dat op 16 februari 2002 was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelinge in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd benadrukt dat de staatssecretaris zorgvuldigheid moet betrachten bij het invullen van de formulieren voor inbewaringstelling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de grondslag voor de inbewaringstelling, namelijk het belang van de nationale veiligheid, niet juist was. De rechtbank concludeert dat de vreemdelinge niet voldoende duidelijk was gemaakt dat zij in bewaring was gesteld in het belang van de nationale veiligheid, maar in het belang van de openbare orde. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende redenen waren voor de inbewaringstelling, gezien het feit dat de vreemdelinge geen geldige verblijfsdocumenten had en verdacht werd van het plegen van een misdrijf. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De rechtbank heeft verder opgemerkt dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat, en dat de vreemdelinge niet in aanmerking komt voor schadevergoeding. De uitspraak is gedaan in het openbaar en de rechter was buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/12238 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen de vreemdelinge,
gemachtigde mr. A. C. Bosch, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. B. Magnin, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdelinge heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1981 en de Macedonische nationaliteit te hebben.
2. Op 16 februari 2002 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdelinge ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 16 februari 2002 waarbij de vreemdelinge de maatregel van bewaring is opgelegd .
In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 25 februari 2002. De vreemdelinge is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. T. Sönmez, kantoorgenoot van haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig mevrouw L. Lleshi, tolk in de Albanese taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdelinge in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdelinge is aangevoerd dat de maatregel van bewaring ten onrechte vermeldt dat de vreemdelinge in bewaring is gesteld in het belang van de nationale veiligheid. Ingevolge hoofdstuk A5.3.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is in dat geval een bijzondere aanwijzing van de Minister vereist. Deze ontbreekt echter. Artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) bepaalt dat de maatregel wordt gedagtekend en ondertekend en met redenen omkleed. Aangezien de grondslag van de maatregel onjuist is, dient de bewaring te worden opgeheven.
4. Namens verweerder is aangevoerd dat er in de maatregel sprake is van een kennelijke verschrijving. De grond voor de bewaring is het belang voor de openbare orde en de redenen daartoe zijn aanwezig.
5. Gesteld noch gebleken is dat de maatregelen van staandehouding, die plaatsvond nadat de vreemdelinge door de hulpofficier van justitie in vrijheid was gesteld, en van ophouding voor verhoor niet op rechtmatige wijze zijn toegepast.
6. Met betrekking tot de inbewaringstelling overweegt de rechtbank het volgende. Onbetwist is dat ten tijde van de inbewaringstelling de vreemdelinge niet beschikte over een geldige titel tot verblijf, zij niet in het bezit was van een geldig identiteitsbewijs en zich had bediend van een vervalst Italiaans paspoort en van een of meerdere aliassen. Bovendien werd de vreemdelinge verdacht van het plegen van een misdrijf. Gelet hierop bestond ten aanzien van haar het ernstige vermoeden dat zij zich aan uitzetting zou onttrekken. Gezien de evenoverwogen feiten, die in de bestreden maatregel staan vermeld, bestond naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder voldoende grond voor inbewaringstelling van de vreemdelinge in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting.
Partijen zijn het erover eens dat de bestreden maatregel ten onrechte is gebaseerd op het belang van de nationale veiligheid. Terzake wordt het volgende overwogen.
Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 oktober 2001, 200104377/1, stelt de rechtbank voorop dat van de Staatssecretaris mag worden verwacht dat namens hem de nodige zorgvuldigheid wordt betracht bij het invullen van de tot inbewaringstelling strekkende formulieren. Verweerder heeft ter zitting onweersproken gesteld dat inbewaringstelling in het belang van de nationale veiligheid zeer zelden wordt toegepast. De rechtbank heeft geen reden aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Gelet op deze mededeling ligt een dergelijke grondslag voor de inbewaringstelling derhalve niet snel voor de hand. Blijkens hoofdstuk A5/5.3.3.2 van de Vreemdelingencirculaire (Vc2000) gaat het bij het belang van de nationale veiligheid bijvoorbeeld om spionage of terroristische activiteiten. Aan de hand van de stukken in het dossier stelt de rechtbank vast dat dergelijke redenen in dit geval niet aan de orde zijn, niet worden genoemd in de maatregel zelf en ook niet op enig moment aan de vreemdelinge zijn voorgehouden.
Blijkens de betreffende processen-verbaal hadden de gehoren ex artikel 50 en ex artikel 59 Vw2000 - samengevat - betrekking op de vaststelling van de identiteit van de vreemdelinge en op de vraag of zij rechtmatig in Nederland verblijft. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank in dit geval niet worden gezegd dat het de vreemdelinge niet voldoende duidelijk was dat zij niet in het belang van de nationale veiligheid doch in het belang van de openbare orde in bewaring is gesteld.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank in dit geval van oordeel dat de vermelding van het belang van de nationale veiligheid als grondslag van het formulier Model M110-A, dat de Maatregel van bewaring betreft, een kennelijke misslag is die de inbewaringstelling op zich niet onrechtmatig maakt.
Hetgeen de vreemdelinge terzake heeft aangevoerd faalt derhalve.
7. De rechtbank is voorts van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op 21 februari 2002 een aanvraag om afgifte van een laissez-passer ten behoeve van de vreemdelinge is verstuurd naar de Centrale Presentatie Afdeling. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat geen laissez-passer zal worden verkregen.
8. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdelinge in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
9. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
10. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op
4 maart 2002, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op: