ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5484
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Bewaring en zicht op uitzetting van een Algerijnse vreemdeling
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 juni 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduring van de maatregel van bewaring van een Algerijnse vreemdeling. De rechtbank had eerder op 14 mei 2002 geoordeeld dat er vooralsnog geen grond was om aan te nemen dat de vreemdeling geen laissez-passer zou kunnen verkrijgen. De vreemdeling was op 4 april 2002 gepland voor een presentatie bij de Algerijnse autoriteiten, maar deze presentatie werd geannuleerd. De gemachtigde van de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, heeft ter zitting verklaard dat er op 25 juni 2002 contacten zouden zijn met de Algerijnse vertegenwoordiging om de impasse te doorbreken. Echter, de rechtbank constateerde dat er sinds 14 mei 2002 geen presentaties meer mogelijk waren en dat er geen zicht was op een wijziging van deze situatie.
De rechtbank overwoog dat er inmiddels drie maanden stagnatie was in de voortgang van het onderzoek en dat de verweerder in individuele zaken slechts afwachtte zonder enige visie of eigen afweging. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen zicht meer bestond op uitzetting binnen een redelijke termijn. Daarom verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vreemdeling, vastgesteld op € 161,--. De uitspraak werd gedaan door mr. M.C.J.A. Huijgens en uitgesproken in het openbaar, waarbij de griffier J.A. de Kievit-Tempels aanwezig was.