ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5482

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/66994, 00/66321 OVERIO
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voor een Turks gezin met kinderen die in Nederland zijn geboren en opgegroeid

In deze zaak gaat het om een Turks gezin dat in 1989 naar Nederland is gekomen en sindsdien ononderbroken in Nederland woont. Het gezin bestaat uit de ouders A en C, en hun drie kinderen E, F en G. De ouders hebben een aanvraag ingediend voor een vergunning tot verblijf op basis van klemmende redenen van humanitaire aard, met name vanwege de sterke integratie van hun kinderen in de Nederlandse samenleving. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de kinderen niet dermate sterke banden met Nederland hadden opgebouwd dat terugkeer naar Turkije onaanvaardbare schade zou toebrengen aan hun ontwikkeling. In deze procedure hebben de eisers geprobeerd om nieuwe argumenten en bewijsstukken aan te dragen om de rechtbank te overtuigen van hun situatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor een vergunning tot verblijf, zoals neergelegd in de tijdelijke regeling witte illegalen (TBV 1999/23). De eisers hebben geen bewijs kunnen leveren dat zij rechtmatig in het bezit waren van een sofinummer gedurende de vereiste periode. De rechtbank heeft ook de brief van de huisarts, waarin werd gesteld dat terugkeer naar Turkije psychische problemen zou veroorzaken, als onvoldoende beoordeeld. De rechtbank concludeert dat er geen nieuwe omstandigheden zijn die een ander oordeel rechtvaardigen dan in de eerdere uitspraak van 25 januari 2000.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard, met de overweging dat de bestreden besluiten van de Staatssecretaris van Justitie in stand blijven. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de eisers in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak is gedaan op 22 april 2002 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank te ‘s-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
meervoudige kamer
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/66994 OVERIO en 00/66321 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1963, van Turkse nationaliteit, wonende te B, eiser, en zijn echtgenote
C, geboren op [...] 1965, van Turkse nationaliteit, wonende te B, eiseres, en hun kinderen
E, geboren [...] 1987,
F geboren [...] 1989 en
G, geboren [...] 1997, eveneens wonende te B, hierna te noemen de kinderen.
gemachtigde: mr. N. Türkkol, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. P.C. Mostert, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 23 november 1999 hebben eisers aanvragen ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf op grond van de tijdelijke regeling witte illegalen als neergelegd in Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 1999/23. Bij afzonderlijke besluiten van 17 juli 2000 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Hierbij heeft verweerder meegedeeld dat eisers Nederland binnen twee weken na toezending van de beschikking moeten verlaten. Bij bezwaarschriften van 28 juli 2000 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 16 augustus 2000. De bezwaarschriften zijn bij afzonderlijke besluiten van 18 september 2000 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschriften van 9 oktober 2000 hebben eisers tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. De gronden van de beroepen zijn ingediend bij brief van 17 november 2000. Op 2 april 2001 heeft de rechtbank medegedeeld de beroepen versneld te zullen behandelen. Op 18 april 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 22 september 2001 heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van de beroepen. Eisers hebben hun standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 11 december 2001.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2001. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was als tolk in de Turkse taal aanwezig mevrouw H. Aksoy.
4. Op 7 januari 2002 heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek heropend wordt teneinde nadere inlichtingen in te winnen. Op 23 januari 2002 heeft de rechtbank daartoe een brief met het verzoek inlichtingen te verstrekken aan de belastingdienst gestuurd. Bij brief van 11 februari 2002 heeft de belastingdienst de gevraagde inlichtingen verstrekt. Op 25 februari 2002 is aan partijen gevraagd toestemming te geven met toepassing van artikel 8:57 Awb de procedure zonder nadere zitting af te doen.
Op 5 maart 2002 heeft de gemachtigde van eisers en op 28 februari 2002 heeft de gemachtigde van verweerder bij brief laten weten daarvoor toestemming te geven.
II. FEITEN
1. In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eisers hebben eerder, namelijk op 27 maart 1998, een aanvraag ingediend om een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Daarbij hebben zij tevens de moeilijke positie van de kinderen naar voren gebracht.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 25 januari 2000 (AWB 98/10676 en 98/10678) onder ongegrondverklaring van het bezwaar onder meer geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de kinderen dermate sterke banden met Nederland hebben opgebouwd dat terugkeer naar Turkije tot onaanvaardbare schade zou leiden van de psychische en intellectuele ontwikkeling van de kinderen.
2. Bij brief van 11 december 2001 heeft de huisarts van eisers het volgende verklaard: „Het zal voor dit gezin erg moeilijk zijn om in een andere omgeving laat staan cultuur te moeten herstarten. Het zal voor alle gezinsleden psychische problemen met zich meebrengen niet in de laatste plaats voor de dochter E die zich in een extra kwetsbare levensfase bevindt. (Terwijl juist zij zich meer dan gemiddeld aanpast aan de huidige omstandigheden)„.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens de bestreden besluiten op het standpunt dat eisers en hun kinderen niet in aanmerking komen voor een vergunning tot verblijf. Geen van de eisers voldoet aan de voorwaarden van TBV 1999/23, omdat niet voldaan is aan de voorwaarde dat eiser in ieder geval vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998 (rechtmatig) in het bezit is geweest van een sofinummer. Ten aanzien van het gestelde recht op toelating vanwege klemmende redenen van humanitaire aard wordt ondermeer verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 januari 2000 (AWB 98/10676 en 98/10678).
2. Eisers stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte een vergunning tot verblijf heeft geweigerd. Hiertoe brengen eisers naar voren dat A, toen hij aangemeld werd vanwege het doen van werkzaamheden vanaf 1 augustus 2001, reeds bleek te beschikken over een sofinummer. De belastingdienst Amsterdam wenst geen mededelingen te doen omtrent de ingangsdatum c.q. afgiftedatum van dit sofinummer. Niet kan worden uitgesloten dat eiser onder deze omstandigheden voldeed aan de voorwaarde dat hij gedurende de vereiste periode rechtmatig een sofinummer heeft gehad.
Tevens menen eisers dat van hen niet verlangd kan worden terug te keren naar Turkije nu eisers zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Met name de situatie van de kinderen is zodanig dat dit voldoende grond oplevert voor toekenning van een vergunning tot verblijf vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Ter ondersteuning van deze stelling en als novum ten opzichte van de eerder gevoerde procedure hebben eisers in beroep een brief van hun huisarts overgelegd. De beslissing van verweerder is genomen in strijd met artikel 3:2 Awb nu het besluit onzorgvuldig is voorbereid.
IV. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of de bestreden besluiten in rechte stand kunnen houden.
2. De bestreden besluiten zijn bekend gemaakt op 18 september 2000, derhalve vóór de datum (1 april 2001) van inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495). Ingevolge het bepaalde in artikel 119, eerste lid, Vw 2000 blijft op besluiten die voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw 2000 bekend zijn gemaakt het recht van toepassing zoals dat gold voor dat tijdstip. Op de bestreden besluiten is derhalve van toepassing de Vw 1965 (Wet van 13 januari 1965, Stb. 40). Bij de, ex tunc, door de rechtbank uit te voeren rechtmatigheidstoetsing van de bestreden besluiten dienen daarom de Vw 1965 en de daarop gebaseerde regelgeving te worden toegepast.
3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994.
4. Eén van de voorwaarden neergelegd in TBV 1999/23 om in aanmerking te komen voor een vergunning tot verblijf is het (rechtmatig) bezitten van een sofinummer vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998. Ingevolge van TBV 1999/23 kan een vreemdeling die een beroep doet op de „tijdelijke regeling witte illegalen„ aan de commissie van burgemeesters een advies vragen over de mate van inburgering. Een verzoek om advies door de commissie van burgemeesters wordt alleen in behandeling genomen indien – voor zover hier van belang - is voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling rechtmatig in het bezit is geweest van een sofinummer vanaf 1 januari 1992 tot en met 1 juli 1998. Uit onderzoek bij de belastingdienst is gebleken van eiser A eerst vanaf 28 februari 2000 over een sofinummer beschikte. Eisers voldoen dan ook niet aan het in het TBV neergelegde beleid. Nu eisers niet aan de genoemde voorwaarde voldoen heeft verweerder ook een verzoek om advies aan de commissie van burgemeesters
achterwege mogen laten.
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerder terecht heeft besloten de aanvragen van eisers, voor zover deze op TBV 1999/23 zijn gebaseerd, niet in te willigen.
6. De rechtbank is niet van zodanige omstandigheden gebleken dat verweerder gebruik had dienen te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 Awb. Van aan het doel van TBV 1999/23 onevenredige gevolgen is immers geen sprake.
7. De rechtbank beoordeelt voorts of er sprake is van (overige) klemmende redenen van humanitaire aard op grond waarvan aan eisers hier te lande verblijf dient te worden toegestaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. De kinderen van eisers zijn in 1989 in Nederland komen wonen dan wel in Nederland geboren. Zij hebben nagenoeg hun gehele ontwikkeling in Nederland doorgemaakt. Het oudste kind E was ten tijde van de bestreden besluiten ruim 12 jaar. De rechtbank is van oordeel dat het niet onwaarschijnlijk is dat het voor deze kinderen, met name voor E, moeilijk zal zijn zich (opnieuw) in Turkije te vestigen. Bij eerder genoemde uitspraak van 25 januari 2000 is echter geoordeeld dat het niet aannemelijk is dat de kinderen dermate sterke banden met Nederland hebben opgebouwd dat terugkeer naar Turkije tot onaanvaardbare schade zou leiden van de psychische en intellectuele ontwikkeling van de kinderen. Om alsnog een geslaagd beroep te kunnen doen op klemmende redenen van humanitaire aard vanwege de positie van de kinderen, en daarmee de rechtbank tot een ander oordeel brengen, mogen van eisers sterke aanwijzingen/bewijzen, daterend van na de genoemde uitspraak, verlangd worden dat juist van dit gezin waaronder E op grond van zeer schrijnende omstandigheden niet kan worden verlangd terug te keren naar Turkije. Eisers hebben in dit verband op 11 december 2001 een brief van hun huisarts waarvan de inhoud onder II.2. is weergegeven. De rechtbank is van oordeel dat deze brief van de huisarts onvoldoende gegevens bevat om thans tot een ander oordeel te komen. De brief van de huisarts heeft een algemeen karakter en bevat, ook ten aanzien van E, geen concrete aanwijzing omtrent de ernst van de te verwachten psychische problemen. Daarom oordeelt de rechtbank dat ook thans niet gebleken is van dusdanige klemmende redenen van humanitaire aard dat de kinderen tot Nederland zouden behoren te worden toegelaten.
Ook ten aanzien van eiser en eiseres is niet gebleken van nieuwe omstandigheden welke na de voorgenoemde uitspraak van 25 januari 2000 hebben plaatsgevonden dat op grond daarvan thans wel geoordeeld zou moeten worden dat verblijf om klemmende redenen van humanitaire aard behoort te worden toegestaan.
8. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot de bestreden besluiten heeft kunnen komen.
9. Voorts is niet gebleken dat de bestreden besluiten in aanmerking komen om te worden vernietigd wegens strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur.
10. Voor verweerder bestond geen verplichting om eisers te horen op grond van het bepaalde in artikel 32, tweede lid Vw. Evenmin werd dit door de zorgvuldigheid gevorderd.
11. Op grond van het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
12. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. J. van Bennekom, voorzitter, mr. L. van Es en mr. J. S. Reid, rechters, en uitgesproken in het openbaar op 22 april 2002, in tegenwoordigheid van ir. A. Wagenaar, griffier.
Afschrift verzonden op: 7 mei 2002
Conc.: JW
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.