ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5349

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/284719
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak van Colombiaanse verzoekster met dreiging van vervolging door FARC

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 mei 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een Colombiaanse verzoekster, die vreesde voor vervolging door de Fuerzas Armades Revolutionairas de Colombia (FARC). De verzoekster had aangevoerd dat haar zus, haar echtgenoot en hun kinderen door de FARC zijn vermoord, omdat zij en haar vriend niet gehoor hadden gegeven aan oproepen om zich bij de FARC aan te sluiten. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, betwistte niet dat de moord had plaatsgevonden, maar stelde dat deze was gepleegd door de Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) en trok de geloofwaardigheid van de verzoekster in twijfel.

De rechter oordeelde dat de verweerder niet op het bezwaar van de verzoekster kon beslissen zonder de brieven van de FARC te onderzoeken en bij de besluitvorming te betrekken. De verzoekster had ter ondersteuning van haar aanvraag documenten overgelegd, waaronder oproepen van de FARC en een brief waarin de FARC de moord op haar familie opeiste. De rechter stelde vast dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd dat de verzoekster zich tot de autoriteiten kon wenden voor bescherming of dat zij zich aan de problemen kon onttrekken door zich elders in Colombia te vestigen.

Gelet op de omstandigheden oordeelde de rechter dat er een redelijke kans van slagen was voor het bezwaar van de verzoekster, waardoor er twijfel bestond over de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de verzoekster niet verwijderd of uitgezet mocht worden totdat er een beslissing op haar bezwaar was genomen. Tevens werd de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoekster, vastgesteld op € 644,-.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Voorzieningenrechter
Registratienummer: Awb 01/28419
Datum uitspraak: 29 mei 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1975,
van Colombiaanse nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde mr. A.K.J. Plaisier,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. S. van Hoof,
ambtenaar in dienst van de IND.
Het procesverloop
Op 29 augustus 2000 heeft verzoekster een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij besluit van 22 maart 2001 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan verzoekster geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen.
Verzoekster heeft daartegen bij bezwaarschrift van 10 april 2001 bezwaar gemaakt.
Verzoekster is medegedeeld dat zij de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag afwachten.
Bij verzoekschrift van 23 mei 2001 heeft verzoekster verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het bezwaar is beslist.
Openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 22 mei 2002. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. I.J.A. Klep.
De beoordeling
1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2 Voornoemde belangenafweging wordt mede ingevuld door de in de wet opgenomen schorsingsregeling.
3 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. Gezien de standpunten van partijen zal de voorzieningenrechter op grond van artikel 118, tweede lid, van de Vw 2000 in samenhang met artikel 32, eerste lid, van de Vw toetsen of de uitzetting van verzoekster verboden moet worden omdat er in redelijkheid twijfel over kan bestaan dat geen aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
4 Verzoekster heeft ter ondersteuning van haar aanvraag, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Verzoekster vreest voor vervolging door de Fuerzas Armades Revolutionairas de Colombia (FARC), nu zij tot tweemaal toe geen gehoor heeft gegeven aan een oproep om in het leger van deze oppositiebeweging te treden. In Nederland heeft verzoekster vernomen dat haar zus, diens echtgenoot en hun kinderen door de FARC zijn vermoord, omdat verzoekster en haar vriend geen gehoor hebben gegeven aan voornoemde oproepen.
5 Verweerder betwist niet dat de moord op de familieleden van verzoekster heeft plaatsgevonden, maar wel dat de moord zou zijn gepleegd door de FARC. De Autodefensas Unidas de Colombia (AUC) zou zich blijkens een bericht in de Colombiaanse krant El Pais aan de moord hebben schuldig gemaakt. Op grond daarvan trekt verweerder de geloofwaardigheid van verzoeksters relaas in twijfel.
6 De rechter stelt vast dat verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt eerst ter zitting een krantenbericht uit El Pais van 3 augustus 2000 heeft overgelegd, zonder een officiële vertaling bij te voegen. De rechter stelt voorts vast dat verzoekster ter adstructie van haar aanvraag de bedoelde oproepen van de FARC heeft overgelegd, alsmede een brief van de FARC waarin deze de moord op het gezin van verzoeksters zus opeist.
7 Gelet op het voorgaande is de rechter van oordeel dat verweerder niet op het bezwaar van verzoekster kan beslissen zonder de brieven van de FARC te onderzoeken en bij de besluitvorming te betrekken en zonodig de juistheid van het bericht uit El Pais te (laten) onderzoeken.
8 Bij dit oordeel is tevens betrokken de omstandigheid, dat verzoekster het door verweerder overgelegde krantenbericht ter zitting op drie punten heeft betwist. Ten eerste zou in het bericht een foutieve plaatsnaam worden vermeld. Ten tweede staat in het bericht dat de moord is gepleegd door de AUC, terwijl volgens verzoekster haar familie is vermoord door de FARC. In de derde plaats behoorde volgens het bericht de broer van verzoeksters zus tot de slachtoffers, terwijl het in werkelijkheid haar echtgenoot betrof.
9 De rechter is voorts van oordeel dat verweerder noch in het bestreden besluit, noch in het verweerschrift, noch ter zitting voldoende heeft gemotiveerd dat verzoekster zich ter verkrijging van bescherming tot de autoriteiten kan wenden, dan wel dat zij zich aan de problemen kan onttrekken door zich elders in het land van herkomst te vestigen.
10 Gezien het voorgaande kan aan het bezwaar een redelijke kans van slagen niet worden ontzegd, zodat er in redelijkheid twijfel over kan bestaan dat geen aanspraak bestaat op verlening van een verblijfsvergunning asiel.
11 Derhalve zal het verzoek worden toegewezen.
12 Er bestaat aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaalde vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,-, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling te geschieden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb toe;
- gebiedt verweerder om zich te onthouden van iedere maatregel tot verwijdering of uitzetting buiten het grondgebied van Nederland van verzoekster, c.q. tot het treffen van voorbereidingen tot zodanige maatregelen, tot het besluit op bezwaar aan verzoekster is bekendgemaakt;
- veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te voldoen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Arnhem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 29 mei 2002 in tegenwoordigheid van mr. J.C.D. Crezée als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
31 mei 2002