ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5339

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/20309 BEPTDN H, 02/20307
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering verblijfsvergunning voor Angolese asielzoeker op basis van humanitaire situatie in Angola

In deze zaak is in geschil of de Staatssecretaris van Justitie in redelijkheid heeft kunnen weigeren een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen aan een Angolese asielzoeker, eiser A, geboren in 1979. De rechtbank heeft de beslissing van de Staatssecretaris beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, waaronder artikel 29 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft aangevoerd dat hij behoort tot de bevolkingsgroep der Bakongo en dat hij in Angola ernstige problemen heeft ondervonden, waaronder de dood van zijn vader en de verwoesting van zijn dorp. Hij heeft asiel aangevraagd omdat hij vreest voor vervolging en een gedwongen terugkeer naar Angola van bijzondere hardheid zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris bij zijn beslissing de humanitaire situatie in Angola in overweging heeft genomen, maar dat de motivering voor de weigering van de verblijfsvergunning onvoldoende draagkrachtig is. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en ambtsberichten die de aanhoudend slechte veiligheidssituatie en humanitaire omstandigheden in Angola bevestigen. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom hij geen categoriaal beschermingsbeleid heeft gevoerd, ondanks de ernstige situatie in het land van herkomst van eiser.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden beschikking vernietigd en de Staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser. Tevens is de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, nu de hoofdzaak gegrond is verklaard.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
voorzieningenrechters
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 20309 BEPTDN H (beroepszaak)
AWB 02 / 20307 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
IND nr.: 0201.02.2049
inzake: A, geboren op [...] 1979, van Angolese nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Koning Willem II te Tilburg, eiser,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D.S. van Asperen, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Op 23 december 2001 is eiser op grond van artikel 59 Vw in bewaring gesteld.
Laatstelijk bij uitspraak van 12 maart 2002 met kenmerk AWB 02/16908 VRONTN A3 heeft deze rechtbank, nevenvestigingsplaats ‘s-Hertogenbosch, een eerder beroep tegen de inbewaringstelling ongegrond verklaard.
1.2 Bij besluit van 18 maart 2002 is de door eiser op 6 februari 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser op 18 maart 2002 beroep ingesteld.
1.3 Bij verzoekschrift van 18 maart 2002 heeft eiser de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.4 De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 5 juni 2002. Daarbij hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Eiser was hierbij niet aanwezig. Ter zitting is de onderhavige zaak gevoegd behandeld met de zaak onder registratienummer AWB 01 / 46830.
2. OVERWEGINGEN
2.1 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.3 Ingevolge artikel 31 Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.4 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd.
Eiser is van Angolese nationaliteit en behoort tot de bevolkingsgroep der Bakongo. Tot 19 september 1997 heeft hij nooit problemen gehad in Angola. Op 19 september 1997 hebben onbekenden het dorp waar hij met zijn familie woonde aangevallen waarbij zijn vader is gedood en het dorp verwoest. Tijdens zijn vlucht is hij zijn familie kwijt geraakt. Tot zijn vertrek, omstreeks 30 november 2001, heeft eiser in een weeshuis verbleven. Bij zijn uitreis uit Nederland naar Groot Brittannië is hij staandegehouden op verdenking van het gebruik maken van een valse Portugese identiteitskaart. Eiser heeft aangegeven zo spoedig mogelijk terug te willen keren naar Angola. Op 31 januari 2002 hebben de Angolese autoriteiten een laissez-passer ten behoeve van eiser verstrekt. Eiser heeft vervolgens op 6 februari 2002 asiel aangevraagd. Hij heeft niet eerder asiel aangevraagd omdat hij hier onbekend was en niet wist wat hij moest doen. Eiser stelt zijn land te hebben verlaten vanwege de oorlog, het risico opgeroepen te worden voor militaire dienst en het feit dat hij geen familie meer heeft in Angola.
2.5 Verweerder heeft de gestelde vrees voor vervolging niet aannemelijk geacht en de aanvraag afgewezen.
2.6 Door eiser is hiertegen in beroep ingebracht dat eiser in elk geval op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, in aanmerking dient te komen voor een verblijfsvergunning. Eiser is van oordeel dat onder de Vw2000 het verlenen van uitstel van vertrek contra legem is en verweerder in de plaats daarvan met in gang van 1 april 2001 alle Angolese asielzoekers een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 Vw had moeten verlenen. Het besluit van verweerder om geen categoriale bescherming meer te verlenen aan vreemdelingen afkomstig uit Angola is niet voorzien van een draagkrachtige motivering. Daartoe heeft de gemachtigde van eiser verwezen naar hetgeen de gemachtigde van de vreemdeling in de zaak bij deze rechtbank bekend onder registratienummer AWB 01 / 46827 heeft aangevoerd.
2.7 Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen het niet toekennen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 eerste lid aanhef en onder a, b en c Vw. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd aangegeven dat de beroepsgronden zich uitsluitend richten tegen het niet verlenen van de vergunning op grond van artikel 29 lid d Vw.
2.8 Eiser is van oordeel dat hij in het bezit dient te worden gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder d Vw, daar een gedwongen terugkeer van eiser naar Angola van een bijzondere hardheid zou zijn. Eiser acht de onmiddellijke invoering van een categoriaal beschermingsbeleid voor Angola geïndiceerd, gelet op Vc C1/4 5.3. Eiser verwijst naar artikel 3.106 Vb dat een opsomming geeft van de indicatoren aan de hand waarvan beoordeeld dient te worden of er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 29, lid 1 sub d Vw. Eiser geeft hierbij aan dat, gelet op de wetsgeschiedenis, het in artikel 3.106 Vb gehanteerde begrip „de aard van het geweld in het land van herkomst“ ruim geïnterpreteerd behoort te worden, in die zin dat onder dit begrip valt zowel het oorlogsgeweld gericht tegen burgers als de uitzonderlijke mate van willekeur in de algehele mensenrechtensituatie in het land van herkomst. Eiser stelt zich hierbij op het standpunt dat daarom de passage van Vc C1/4 5.3.2 „Er is in het algemeen pas aanleiding voor een beleid van categoriale bescherming indien de (burger) oorlog het dagelijks leven in het land dermate ontwricht dat deze humanitair onverantwoorde risico’s optreden“ aldus moet worden opgevat dat hieronder ook een humanitaire catastrofe valt. De opsomming van de Staatssecretaris van gevallen waarvoor een categoriale bescherming zou gelden acht eiser niet uitputtend.
2.9 Eiser omschrijft in dit kader de algehele situatie in Angola.
2.10 Uit de ambtsberichten van het ministerie van buitenlandse zaken van 26 juni 2000, 4 mei 2001, 13 februari 2002 en 17 april 2002 blijkt zijns inziens dat de mensenrechtensituatie in Angola niet ten goede is verbeterd, terwijl de veiligheidssituatie zelfs is verslechterd. Eiser heeft tevens diverse andere bronnen ter adstructie van deze stelling aangevoerd. Ernstige schendingen van de mensenrechten zowel door de Unita als door de regeringstroepen vinden op grote schaal plaats. Iedere burger staat in beginsel bloot aan deze schendingen en aan willekeurige schendingen van de fysieke integriteit. De gewapende strijd tussen de Unita en regeringstroepen hebben tot omvangrijke vluchtelingenstromen geleid. Er is sprake van een catastrofale humanitaire situatie. De UNHCR en Amnesty International zijn sedert geruime tijd van oordeel dat moet worden afgezien van gedwongen terugkeer naar Angola, terwijl de meeste EU-landen afgewezen Angolese asielzoekers niet uitzetten.
2.11 Verweerder stelt dat Angolese asielzoekers niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, aanhef en lid 1 onder d Vw.
Bij brief van 1 juni 2001 heeft verweerder de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, TK 2000-2001 19637 nr. 589, bericht dat naar zijn oordeel het uitstel van vertrekbeleid kan worden beëindigd en dat het voeren van een beleid van categoriale bescherming als bedoeld in artikel 29, lid 1 aanhef en onder d ten aanzien van Angola niet geïndiceerd is. Tevens heeft verweerder de voorzitter van de Tweede Kamer bericht dat er geen besluit- en vertrekmoratorium wordt ingesteld. Verweerder is van oordeel dat hij deze beleidswijziging in redelijkheid kan baseren op de ambtsberichten van 26 juni 2000 en 4 mei 2001 en dat de ambtsberichten van 13 februari 2002 en 17 april 2002 niet tot een andere conclusie leiden. Het door eiser gestelde biedt geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van de ambtsberichten. Volgens verweerder kan een humanitaire noodsituatie in het land van herkomst niet kan leiden tot een categoriaal beschermingsbeleid, is de veiligheidssituatie in Angola verbeterd en is er sprake is van positieve ontwikkelingen met betrekking tot de mensenrechtensituatie.
2.12 De rechtbank dient te toetsen of verweerder in redelijkheid kon besluiten tot het weigeren van verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid aanhef en onder d Vw.
2.13 Ingevolge artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d Vw kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw worden verleend aan de vreemdeling voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de Minister van Justitie van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.
2.14 Bij de beoordeling of het voeren van categoriaal beschermingsbeleid geïndiceerd is, vormt artikel 3.106 Vb het toetsingskader voor verweerder:
a. de aard van het geweld, met name de ernst van de schendingen van de mensenrechten en het oorlogsrecht, de mate van willekeur, de mate waarin het geweld voorkomt en de mate van geografische spreiding daarvan;
b. de activiteiten en standpunten van internationale organisaties;
c. het beleid van de ons omringende landen en andere internationale ontwikkelingen.
De Staatssecretaris heeft bij de beoordeling van de situatie in het land van herkomst aan de hand van deze indicatoren een ruime beoordelings- en beleidsvrijheid.
2.15 Bij de beoordeling of verweerder in redelijkheid kon weigeren eiser een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en sub d Vw te verlenen, neemt de rechtbank de uitspraak van 11 juli 2002 onder registratienummer AWB 01 / 46827 tot uitgangspunt. In deze uitspraak, eveneens een Angolese asielzoeker betreffend, heeft de rechtbank geoordeeld dat:
- verweerder binnen zijn beleid met betrekking tot artikel 29, eerste lid aanhef en sub d de mogelijkheid heeft ook rekening te houden met de humanitaire situatie in het land van herkomst bij de bepaling of een voorwaardelijke verblijfsvergunning tot vertrek- c.q. categoriaal beschermingsbeleid dient te worden gevoerd;
- verweerder het op grond van de humanitaire situatie in Angola kennelijk nodig heeft gevonden gedurende langere tijd voor Angola enige vorm van beschermingsbeleid te voeren;
- uit de ambtsberichten d.d. 26 juni 2000 en 4 mei 2001 blijkt dat de veiligheid en de humanitaire situatie in Angola aanhoudend zeer slecht zijn geweest;
- de beslissing van verweerder van 14 september 2001 (in die zaak) waarbij het bezwaar van 22 maart 2000 om geen voorwaardelijke vergunning tot verblijf- c.q. vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd af te geven een draagkrachtige motivering mist.
De overwegingen onder 2.30 tot en met 2.37 die tot dit oordeel hebben geleid, dienen als hier ingelast en overgenomen te worden beschouwd. Genoemde uitspraak wordt volledigheidshalve aan deze uitspraak aangehecht. Bovengenoemde overwegingen als uitgangspunt nemend, betrekt de rechtbank in de onderhavige procedure vervolgens in haar beoordeling de ambtsberichten die zijn verschenen met betrekking tot veiligheid en mensenrechtensituatie in Angola sinds het ambtsbericht van 4 mei 2001, nu de hier bestreden beslissing van verweerder dateert van 18 maart 2002.
2.16 Uit het ambtsbericht door verweerder op 13 februari 2002 ontvangen onder kenmerk DPV/AM 743821 over de periode mei 2001 tot en met januari 2002 blijkt dat de situatie in Angola in de tussengelegen tijd niet is verbeterd. Van onderhandeling tussen de strijdende partijen is nog in geen enkel opzicht sprake. De relatief veilige gebieden zijn niet uitgebreid. Delen van die gebieden hebben vaker dan voorheen te maken met UNITA-aanvallen, die voornamelijk gericht zijn op destabilisatie. Bij drie grote aanvallen zijn grote aantallen burgerslachtoffers gevallen (p. 30 AB 2002 13-02-2002). De oorlog heeft veel mensenrechtenschendingen tot gevolg. Het geweld van UNITA tegen burgers nam toe. Ook de Angolese overheid maakt zich schuldig aan willekeurige mensenrechtenschendingen. Verder vindt ook aan regeringszijde gedwongen rekrutering plaats, ook van minderjarigen (p. 55). Met name direct na aankomst is de humanitaire situatie voor ontheemden in Luanda erg slecht (p. 66). Eenderde van de Angolese bevolking is ontheemd. Ongeveer 500.000 Angolese burgers kunnen op geen enkele wijze geholpen worden door internationale organisaties omdat de veiligheidssituatie te slecht is. UNHCR staat op het standpunt dat, gezien de zeer slechte humanitaire situatie in Angola, afgewezen Angolese asielzoekers vooralsnog niet naar dat land, inclusief Luanda, teruggezonden zouden moeten worden (p. 67).
2.17 Naar aanleiding van de dood van Savimbi, leider van de UNITA, is op 17 april 2002 een aanvullend ambtsbericht uitgebracht. Uit dit aanvullend ambtsbericht blijkt het volgende. Op 4 april 2002 is op militair niveau een officieel staakt-het-vurenovereenkomst gesloten. Niet zeker is hoe lang alle onderdelen van de UNITA-strijdkrachten zich door dit akkoord gebonden zullen achten. Nog steeds hebben aanvallen plaats waarbij burgerslachtoffers vallen, door UNITA-strijders maar wellicht ook uitgevoerd door ongedisciplineerde regeringstroepen.
2.18 Uit het voormelde ambtsbericht van 13 februari 2002 blijkt, bovenstaande in ogenschouw nemend, geenszins dat er een mogelijke verbetering is opgetreden in de veiligheid en humanitaire situatie in Angola. Ook wanneer het aanvullend ambtsbericht -ex nunc toetsend- bij de beoordeling wordt betrokken is deze conclusie niet anders. Hieruit is niet meer op te maken dan dat nog onzeker is of de ontwikkelingen na het wegvallen van de leider van UNITA een verbetering van de situatie tot gevolg zullen hebben .
2.19 Verweerder heeft bij zijn bestreden beslissing de ambtsberichten als uitgangspunt genomen. Uit de ambtsberichten blijkt dat de veiligheid en humanitaire situatie in Angola aanhoudend zeer slecht zijn geweest. Nu verweerder verder gedurende langere tijd voor Angola een zeker beschermingsbeleid heeft gevoerd, waarbij hij de humanitaire situatie in Angola kennelijk relevant achtte, is niet inzichtelijk geworden waarom verweerder naar aanleiding van de ambtsberichten niet is overgegaan tot het voeren van een categoriaal beschermingsbeleid.
2.20 De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de beslissing van verweerder om geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in gevolge artikel 29, eerste lid aanhef en onder d Vw af te geven, ook al wordt deze met de vereiste terughoudendheid beoordeeld, een draagkrachtige motivering mist. De bestreden beschikking kan derhalve wegens strijd met artikel 7:12 Awb niet in stand blijven.
2.21 Het beroep is mitsdien gegrond.
2.22 Nu de bestreden beschikking niet in stand kan blijven zal verweerder worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.23 Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep
2.24 In dit geval bestaat aanleiding verweerder in de hoofdzaak met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
3. BESLISSING
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt de bestreden beschikking;
3.3 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit op de aanvraag van eiser van 6 februari 2002 dient te nemen;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser moet vergoeden;
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Miedema als voorzitter van de meervoudige kamer, tevens voorzieningenrechter, en mrs. E. de Greeve en A.T.B. de Vries als leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2002 in tegenwoordigheid van drs. M.A.J. Arts als griffier.
Afschrift verzonden op :
12 juli 2002.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.