ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5274
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Toetsing van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor een Sierra Leoonse vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sierra Leoonse vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, over de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 23 februari 2000 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij beschikking van 12 september 2001 verleende verweerder eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet, met als ingangsdatum 1 juni 2001. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze niet juist was, aangezien hij zijn aanvraag eerder had ingediend. Hij meende dat de ingangsdatum van de vergunning invloed had op zijn rechten, waaronder het recht op naturalisatie.
De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onredelijk had gehandeld door de ingangsdatum op 1 juni 2001 vast te stellen. Verweerder had ten tijde van de aanvraag geen beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Sierra Leone en had op basis van een ambtsbericht geconcludeerd dat een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd was. De rechtbank benadrukte dat zij slechts marginaal kon toetsen of verweerder kennelijk onredelijk had gehandeld. Aangezien er geen sprake was van kennelijke onredelijkheid, werd het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank concludeerde dat eiser belang had bij de beoordeling van de ingangsdatum, maar dat de beslissing van verweerder om de ingangsdatum op 1 juni 2001 te stellen niet onjuist was. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de beoordelingsvrijheid van de Staatssecretaris van Justitie in asielzaken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.