ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4981

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/2098 REA
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van vervoerskosten voor een 45 km-wagen door de Rechtbank 's-Gravenhage

In deze zaak heeft eiser, A, een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA). Eiser verzocht om vergoeding van de kosten voor de aanschaf van een 45 km-wagen (scootmobiel) en om een kilometervergoeding voor het gebruik van deze bijzondere auto. De Raad van bestuur van het UWV, als verweerder, heeft de aanvraag afgewezen op basis van de inkomensgrens die voor deze voorzieningen geldt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, ondanks zijn medische klachten (polyarthrose), niet ongeschikt is voor het besturen van een normale personenauto. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat hij op een speciaal voertuig is aangewezen, waardoor hij niet in aanmerking komt voor de gevraagde vergoeding.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de inkomenstoets een uitdrukking is van het uitgangspunt dat het bezit van een auto voor personen met een bepaald inkomen als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Alleen in specifieke gevallen, zoals genoemd in artikel 10 van de Regeling inkomenstoets voorzieningen REA, geldt de inkomensgrens niet. De rechtbank concludeert dat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor het in mindering brengen van de kosten van de scootmobiel op zijn inkomen, omdat deze kosten niet als buitengewone lasten zijn aan te merken. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk op 26 juni 2002, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, enkelvoudig
Reg. nr. AWB 01/2098 REA
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
A, wonende te B, eiser,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, als rechtsopvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv), verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Op 14 april 2000 heeft eiser, werkzaam bij X B.V. te Y, een aanvraag in het kader van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten (Wet REA) ingediend voor een vervoersvoorziening (woon/werk- en leefverkeer).
Bij besluit van 21 september 2000 heeft verweerder (GAK Nederland B.V.) naar aanleiding van de uitkomst van een arbeidskundig onderzoek besloten eiser de gevraagde voorziening niet te verstrekken.
Bij besluit van 21 mei 2001 heeft verweerder naar aanleiding van het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar het besluit van 21 september 2000 herroepen, maar de vervoersvoorziening geweigerd omdat het inkomen van eiser boven de inkomensgrens ligt.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 10 juni 2001, ingekomen bij de rechtbank op 12 juni 2001, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 12 juni 2002 ter zitting behandeld. Eiser is in persoon ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn echtgenote. Verweerder heeft zich niet doen vertegenwoordigen.
Motivering
Eisers aanvraag van 14 april 2000 maakt in algemene termen melding van een verzoek om vergoeding van vervoerskosten. In de bezwaarprocedure heeft eiser de nota van de door hem reeds aanschafte 45 km-wagen (scootmobiel) overgelegd en benadrukt dat in zijn vervoer moet worden voorzien door twee elementen: vergoeding van de aanschaf kosten van de scootmobiel en een vergoeding voor de met de scootmobiel verreden en nog te rijden kilometers. De rechtbank gaat er, mede gelet op de gedingstukken, van uit dat eisers aanvraag op beide elementen betrekking heeft.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Wet REA kan verweerder aan de arbeidsgehandicapte die arbeid in dienstbetrekking verricht op aanvraag voorzieningen toekennen die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.Op grond van het tweede lid, aanhef en onder a, van dit artikel worden onder voorzieningen onder meer verstaan vervoersvoorzieningen die ertoe strekken dat de arbeidsgehandicapte werknemer zijn werkplek kan bereiken.In het vijfde lid (destijds zesde lid) van dit artikel is bepaald dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur met betrekking tot dit artikel nadere regels worden gesteld. Ter uitvoering van onder meer dit artikel is vastgesteld het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA worden - voor zover hier relevant - vervoersvoorzieningen niet toegekend, indien het inkomen van de persoon die de voorziening aanvraagt, in het kalenderjaar waarin de voorziening is aangevraagd, meer bedraagt dan 261 maal 70% van het maximum dagloon, bedoeld in artikel 9, eerste lid, en 9a van de Coördinatie wet Sociale Verzekering.Onder vervoersvoorzieningen als bedoeld in het eerste lid worden blijkens het derde lid van die bepaling in ieder geval verstaan een bruikleenauto, een taxikostenvergoeding en een kilometervergoeding voor het gebruik van een eigen auto of van een bruikleenauto.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eisers inkomen in het jaar 2000 hoger was dan de hiervoor omschreven inkomensgrens. Eiser heeft dit niet bestreden, zodat de rechtbank van de juistheid van verweerders berekening uitgaat. De inkomensgrens geldt echter niet in alle gevallen. Op grond van artikel van artikel 8, vierde lid, aanhef en onder c, van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA is namelijk bepaald dat bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat het eerste lid geen toepassing vindt bij de toekenning van nader te bepalen vervoersvoorzieningen.
Ter uitvoering hiervan is de Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA vastgesteld (Regeling van 21 augustus 1998, Stcrt. 1998, 161).Ingevolge artikel 10, aanhef en onder b, van deze regeling, voor zover hier van belang, is artikel 8, eerste lid, van het Reïntegratie-instrumentenbesluit Wet REA onder meer niet van toepassing bij de toekenning van een vervoersvoorziening die betreft:
1. een vergoeding van de kosten van aanpassing van een vervoermiddel of een vergoeding van een in een vervoermiddel aangebrachte faciliteit, voor zover de aanpassing of de faciliteit noodzakelijk is in verband met een ziekte of gebrek;
2. een vergoeding voor de aanschaf, of een verstrekking, van een vervoermiddel voor het vervoer buitenshuis dat is bestemd voor het gebruik door een persoon met een ziekte of gebrek;
3. een vergoeding van de meerkosten van de aanschaf en het gebruik van een bijzonder type auto die samenhangt met ziekte of gebrek, voor zover deze meerkosten niet meer bedragen dan het verschil tussen de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het Landelijk instituut sociale verzekeringen wordt beschouwd als een referentie-auto en de kosten van de aanschaf en het gebruik van een auto die door het Landelijk instituut sociale verzekeringen zou zijn toegekend indien er sprake zou zijn geweest van een bruikleensituatie, dan wel het een vergoeding van dienovereenkomstige meerkosten betreft;
( …………. )
Het stellen van de inkomensgrens met betrekking tot de verstrekking van vervoersvoorzieningen vormt een nadere invulling van het algemene uitgangspunt dat geen subsidie voor de kosten van voorzieningen wordt gegeven en geen voorzieningen worden toegekend indien deze algemeen gebruikelijk zijn. De inkomenstoets geeft uitdrukking aan het uitgangspunt, dat voor personen met een bepaald inkomen het bezit van een auto in onze tijd als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Alleen voor de in artikel 10 van de Regeling inkomenstoets voorzieningen REA nader aangeduide gevallen geldt de inkomensgrens niet. Daarbij gaat het om vervoersvoorzieningen die, gezien hun aard, niet algemeen gebruikelijk zijn. Ze zijn bedoeld voor de situatie dat de betrokkene een handicap heeft, en daarom is aangewezen op een speciale voorziening.Naar het oordeel van de rechtbank zou eiser alleen aanspraak hebben kunnen maken op een vergoeding voor de aanschaf van een speciaal vervoermiddel, indien voldoende aannemelijk zou zijn geworden dat hij, gezien zijn handicap, op een speciaal (45 km-)voertuig is aangewezen.Op grond van de stukken moet echter worden aangenomen dat eiser medisch gezien, ondanks polyarthrose (klachten van pols en vingers) niet ongeschikt is voor het besturen van een normale kleine personenauto met stuurbekrachtiging. Het tegendeel is door eiser niet aannemelijk gemaakt. Met het oog op de inkomenstoets komt eiser evenmin in aanmerking voor een (kilometer)vergoeding voor het gebruik van een bijzonder type auto.
De vraag die resteert is of verweerder bij het vaststellen van eisers inkomen bepaalde kosten wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid in mindering had moeten brengen.In artikel 4 van de Regeling inkomenstoets vervoersvoorzieningen REA, zoals dat artikel luidde toen verweerder het bestreden besluit nam, is bepaald dat op het inkomen in mindering worden gebracht kosten ter zake van ziekte of arbeidsongeschiktheid van de persoon die de vervoersvoorziening aanvraagt of aan wie de vervoersvoorziening is toegekend, alsmede van zijn echtgenoot of van zijn gezinsleden indien zij voor hun levensonderhoud mede afhankelijk zijn van zijn inkomen, voor zover die kosten niet uit andere hoofde kunnen worden vergoed en naar het oordeel van het Lisv als buitengewone lasten zijn aan te merken.
De rechtbank overweegt dat het in mindering brengen van de aanschafprijs van eisers 45 km-voertuig op zijn inkomen, zoals door eiser bepleit, niet mogelijk is. De kosten kunnen immers (in beginsel) uit anderen hoofde worden vergoed. Bovendien is niet aannemelijk is geworden dat eiser voor het woon/werkverkeer of het leefverkeer is aangewezen op een speciaal (aangepast) voertuig. Daarom heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de aanschafkosten niet als buitengewone lasten zijn aan te merken. Daarmee is niet voldaan aan twee voorwaarden om de aanschafkosten van het 45 km-voertuig op het inkomen in mindering te brengen.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.J. Waterbolk en in het openbaar uitgesproken op 26 juni 2002, in tegenwoordigheid van de griffier, mr. A.A. de Back.
Voor eensluidend afschrift,de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,
Verzonden op:
Reg.nr. AWB 01/2098 REA