ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4894

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/40028
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsbeperking van vreemdelinge in lounge Schiphol

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2002 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van een vrijheidsbeperkende maatregel die aan een vreemdelinge was opgelegd in de lounge van Schiphol. De vreemdelinge, van Chinese nationaliteit, had op 12 april 2002 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen. Op dezelfde dag werd de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vreemdelingenwet 2000 toegepast. De vreemdelinge had op 13 april 2002 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 22 mei 2002 werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, zich bij het opleggen van de maatregel aan bepaalde uitgangspunten diende te houden, waaronder de mogelijkheid van een spoedige terugkeer naar het land van herkomst en de openbare orde. De rechtbank concludeerde dat verweerder in dit geval niet overeenkomstig zijn eigen uitgangspunten had gehandeld, aangezien er geen zicht was op een spoedige terugkeer van de vreemdelinge. Hierdoor was de opgelegde maatregel onrechtmatig. Het beroep van de vreemdelinge werd gegrond verklaard, en de rechtbank kende haar een schadevergoeding toe van € 180,-- voor de onrechtmatige vrijheidsbeperking, evenals een vergoeding voor proceskosten van € 966,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om bij het opleggen van vrijheidsbeperkende maatregelen zorgvuldig om te gaan met de geldende uitgangspunten en de rechten van vreemdelingen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
reg.nr: AWB 02 / 40028 VRONTN F
inzake: A, geboren op [...] 1981, van Chinese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te 's-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 24 juni 2002.
De vreemdelinge is vertegenwoordigd door mr. B. Snoeij, advocaat te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Kuiper.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 12 april 2002 is de vreemdelinge ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdelinge is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) toegepast.
1.2 Op 13 april 2002 heeft de vreemdelinge een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
Bij besluit van 22 mei 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. De ten aanzien van de vreemdelinge toegepaste vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw is in het besluit van 22 april 2002 gehandhaafd.
1.3 Bij uitspraak van 25 april 2002 met kenmerk AWB 02/28141 VRONTN J heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats Haarlem het beroep tegen de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw ongegrond verklaard.
1.4 Bij kennisgeving ex artikel 96 Vw van 23 mei 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 23 mei 2002, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdelinge beroep tegen de maatregel heeft ingesteld.
1.5 Bij brief van 7 juni 2002 heeft verweerder bericht dat de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw is opgeheven en dat met ingang van dezelfde datum aan de vreemdelinge de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw is opgelegd in de lounge van Schiphol (verder: de lounge).
1.6 Bij brief van 8 juni 2002 is namens de vreemdelinge verzocht de kennisgeving van 23 mei 2002, welke op grond van artikel 96, eerste lid, Vw gelijk wordt gesteld met een door de vreemdelinge ingediend beroepschrift tegen de voortduring van de vrijheidsontneming te beschouwen als een beroep ex artikel 93 Vw gericht tegen de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid Vw. Op 11 juni 2002 heeft de vreemdelinge een tweede aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Op diezelfde datum is ten aanzien van de vreemdelinge opnieuw de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.7 Nadat het onderzoek ter zitting op 10 juni 2002 is gesloten, heeft de rechtbank het onderzoek heropend en onderhavige zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank. De openbare behandeling heeft plaatsgevonden op 24 juni 2002.
2. Overwegingen
2.1 Ter zitting heeft de gemachtigde van de vreemdelinge het beroep van 23 mei 2002, gericht tegen de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel, ingetrokken.
2.2 De rechtbank merkt de brief van de vreemdelinge van 8 juni 2002 aan als een beroep op grond van artikel 93 Vw, gericht tegen de op 7 juni 2002 aan de vreemdelinge gegeven aanwijzing als bedoeld in artikel 6, eerste lid, Vw zich op te houden in de lounge.
2.3 Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat het procesbelang ontbreekt nu de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw op 6 juni 2002 is opgeheven.
2.4 Nu echter door de gemachtigde van de vreemdelinge is verzocht om toekenning van schadevergoeding in verband met de oplegging van de maatregel in de lounge van 7 juni 2002 tot 11 juni 2002, is de rechtbank van oordeel dat de vreemdelinge belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit. Het door verweerder ingenomen standpunt dat voor het toekennen van schadevergoeding in geval van onrechtmatige oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel geen wettelijke basis voorhanden is, mist gegeven de in artikel 8:73, eerste lid, Awb aan de rechtbank ter zake gegeven bevoegdheid, feitelijke grondslag.
2.5 Verweerder heeft ter zitting, mede op basis van door de rechtbank vooraf schriftelijk gestelde vragen, uiteengezet dat hij bij de oplegging van vrijheidsbeperkende maatregelen in de lounge twee uitgangspunten hanteert. Er dient een spoedige terugkeer naar het land van herkomst mogelijk te zijn en uit oogpunt van openbare orde dient geen bezwaar te bestaan tegen plaatsing van de vreemdeling in de lounge. Verweerder streeft er naar de duur van de vrijheidsbeperkende maatregel in de lounge zo kort mogelijk te doen zijn. Als voorbeelden noemt verweerder vreemdelingen bij wie sprake is van een gelegde claim bij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij, dan wel vreemdelingen die de toegang tot Nederland is geweigerd wegens onvoldoende middelen, maar die wel in het bezit zijn van geldige papieren. Zo nodig faciliteert verweerder de daadwerkelijke uitreis van de vreemdeling.
2.6 De rechtbank acht de door verweerder kennelijk in de praktijk gehanteerde uitgangspunten bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw, niet onrechtmatig.
2.7 Desgevraagd heeft verweerder ter zitting erkend dat de situatie waarin de vreemdelinge in kwestie zich bevindt afwijkt van eerdergenoemde uitgangspunten. De vreemdelinge heeft geen paspoort, geen middelen en er is geen claim gelegd bij de aanvoerende luchtvaartmaatschappij, zodat, gelijk verweerder ter zitting heeft erkend, er geen zicht is op een spoedige terugkeer naar haar land van herkomst. Verweerder meent desalniettemin dat de vrijheidsbeperkende maatregel niet onrechtmatig is, nu aan de vreemdelinge de toegang is geweigerd en hiermee aan de in artikel 6, eerste lid, Vw neergelegde voorwaarde is voldaan.
2.8 Vast staat dat verweerder in het onderhavige geval bevoegd is de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw op te leggen. Verweerder heeft zich evenwel, blijkens hetgeen in 2.5 is overwogen, bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid aan een aantal uitgangspunten gebonden. Nu onbetwist is dat verweerder in het onderhavige geval niet overeenkomstig zijn eigen uitgangspunten heeft gehandeld, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid geen gebruik kunnen maken van de hem op grond van artikel 6, eerste lid, Vw gegeven bevoegdheid. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het besluit tot oplegging van de onderhavige vrijheidsbeperkende maatregel in de lounge onrechtmatig.
2.9 Het beroep is derhalve gegrond.
2.10 Nu het beroep gegrond zal worden verklaard, ziet de rechtbank aanleiding met toepassing van artikel 8:73 Awb schadevergoeding toe te kennen. De door de vreemdelinge geleden schade wordt vastgesteld op € 45,-- per dag voor de periode van vier dagen dat aan de vreemdelinge de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 6, eerste lid, Vw in de lounge is opgelegd.
2.11 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- ( 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 10 juni 2002 en 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 24 juni 2002, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdelinge ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een schadevergoeding toe van € 180,-- (zegge: eenhonderd en tachtig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank en nevenvestigingsplaats, dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter en mr. G.F.H. Lycklama à Nijeholt en mr. drs. M.C.C. van de Schepop, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2002, in tegenwoordigheid van D.L. Meyer als griffier.
De voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 180,-- (zegge: eenhonderd en tachtig euro).
Aldus gedaan op 2 juli 2002 door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzitter van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op: 2 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen de gegrondverklaring staat geen hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (artikel 84, aanhef en onder a, Vw).
Betreffende de toekenning van schadevergoeding kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.