ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4742

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/69597
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf voor Somaliër zonder geldige machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 januari 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser, een Somalische nationaliteit, voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard. Eiser had zijn aanvraag ingediend op 29 mei 2000, maar deze was door de Staatssecretaris van Justitie buiten behandeling gesteld omdat hij geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) had overgelegd. De rechtbank oordeelt dat de beslissing van verweerder onvoldoende gemotiveerd is en dat er geen objectieve aanknopingspunten zijn dat Somalische reisdocumenten door de autoriteiten van de buurlanden en luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van 5 juni 2001, waarin soortgelijke overwegingen zijn gemaakt. Eiser heeft aangevoerd dat het voor hem onmogelijk is om naar Somalië terug te keren om een mvv aan te vragen, en dat de hardheidsclausule in zijn geval niet is gehonoreerd. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de beschikking van 23 oktober 2000 en wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten van eiser dient te vergoeden. De proceskosten zijn begroot op € 644,- voor rechtsbijstand en het griffierecht van € 109,- wordt eveneens vergoed.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 00/69597
Datum uitspraak: 10 januari 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
A,
geboren op [...] 1971,
van Somalische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde P.J.J.A. Hendriks,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. M.M.J. Pieters,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 29 mei 2000 heeft eiser een aanvraag tot verlening van een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard gedaan. Bij beschikking van 19 juni 2000 heeft de korpschef van de regiopolitie Regio Gelderland-Zuid namens verweerder de aanvraag buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft daartegen bij bezwaarschrift van 14 juli 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 23 oktober 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 3 november 2000 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 30 november 2001. Eiser is daarbij niet verschenen, wel is zijn gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
De relevante feiten
1. Eiser is geboren op [...] 1971 in Mogadishu, Somalië. Op 3 april 1995 verzocht eiser om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf. Bij uitspraak van 24 januari 1996 van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, is het beroep tegen de afwijzende beslissing van verweerder ongegrond verklaard. Op 29 mei 2000 heeft eiser een aanvraag voor een vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard ingediend. Eiser heeft aangegeven dat hij niemand meer heeft in Somalië. Hij woont sinds 1995 in Nederland. Zijn broer en zus wonen eveneens in Nederland. Eiser beschikt over een verlopen Somalisch paspoort, dat geldig was van 16 november 1991 tot en met 15 november 1994.
De standpunten van partijen
2. Verweerder heeft de aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat eiser bij zijn aanvraag om een vergunning tot verblijf geen machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) heeft overgelegd. Ingevolge artikel 16a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) wordt de aanvraag zonder mvv niet in behandeling genomen. Eiser komt niet in aanmerking voor een vrijstelling ingevolge artikel 16a, derde lid, van de Vw dan wel artikel 52a van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
Verweerder heeft voorts aangevoerd dat de hardheidsclausule slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen wordt gehonoreerd. Omdat eiser zich beroept op een algemene stelling, kan het beroep op de hardheidsclausule reeds hierom niet slagen.
Uit informatie van onder andere het IOM blijkt dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is om reisdocumenten te verkrijgen teneinde terug te keren naar Somalië. Niet valt in te zien waarom eiser zich niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba of Nairobi kon begeven om daar een mvv aan te vragen. Diverse ambassades in Europese landen geven ook paspoorten af.
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat gelet op de bijzondere positie van afgewezen Somalische asielzoekers in redelijkheid niet van eiser kan worden verlangd dat hij naar zijn eigen land terugkeert om een mvv aan te vragen. Teruggekeerde Somaliërs worden niet toegelaten in de relatief veilige gebieden. Eiser stamt niet uit het noord-oosten van Somalië en zal hier dan ook geen opvang kunnen krijgen.
Eiser verwijst ter staving van zijn stelling dat terugkeer naar Somalië onmogelijk is naar een paper van het Alkmaars steunpunt vluchtelingen. Verder verwijst eiser naar een bericht in de Nieuwsbrief Asiel en Vluchtelingenrecht van april 2000 waarin gepleit wordt voor een drie-jarenbeleid voor Somaliërs en waaruit blijkt dat terugkeer naar Somalië feitelijk onmogelijk is. Eiser diende dan ook te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste en van het terzake geldende paspoort-vereiste.
De bestreden beschikking is onvoldoende gemotiveerd nu volledig aan de hardheidsclausule voorbij is gegaan.
De beoordeling
4. In de onderhavige procedure is de vraag aan de orde of het besluit van 23 oktober 2000 in rechte stand kan houden.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 4:5 van de Awb kan een aanvraag buiten behandeling worden gesteld indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
7. Ingevolge het bepaalde in artikel 16a, eerste lid, van de Vw wordt een aanvraag om toelating slechts in behandeling genomen, indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv, welke hij heeft aangevraagd bij en welke hem verstrekt is door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.
8. In het derde lid van dit artikel alsmede in artikel 52a van het Vb wordt een aantal categorieën vreemdelingen opgesomd die van het bezit van een mvv zijn vrijgesteld. Voorts kan ingevolge het bepaalde in artikel 16a, zesde lid, van de Vw in zeer bijzondere individuele gevallen voor het in behandeling nemen van de aanvraag om toelating worden afgezien van het eisen van het bezit van een geldige mvv.
9. Het geding spitst zich toe op de vraag of eiser een te honoreren beroep op de hardheidsclausule toekomt.
10. In een uitspraak van deze rechtbank van 5 juni 2001, JV 2001/168, is als volgt geoordeeld:
"Ten aanzien van het beroep van eiseres op de hardheidsclausule, inhoudende dat het voor haar onmogelijk is om op legale wijze naar Somalië terug te keren om vandaar naar een buurland te reizen, dan wel om rechtstreeks naar een buurland van Somalië te gaan om aldaar een mvv aanvraag in te dienen, nu het onmogelijk is om authentieke Somalische reisdocumenten te verkrijgen overweegt de rechtbank als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank dient verweerder bij de voorbereiding van een besluit terzake het al dan niet honoreren van een beroep op de hardheidsclausule, de stelling dat het feitelijk onmogelijk dan wel onredelijk bezwarend is de reis naar die vertegenwoordiging te maken, gemotiveerd te weerleggen. Daarbij kan verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank voorts ook niet onttrekken aan het toekennen van enige betekenis aan de omstandigheid dat eiseres als asielzoekster Nederland is binnengekomen waardoor haar toen het mvv-vereiste niet is tegengeworpen. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verweerder heeft verklaard ter staving van diens oordeel dat het in zijn algemeenheid voor Somalische vreemdelingen mogelijk is om zich naar de Nederlandse vertegenwoordiging te Addis Abeba of Nairobi te begeven en aldaar een mvv vragen, onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat dit ook voor eiseres, die zich thans nog in Nederland bevindt, mogelijk is. Immers, uit de door verweerder ter onderbouwing van deze stelling overgelegde telefoonnotitie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt niet of zich onder de personen aan wie een visum is verleend ook Somalische vreemdelingen bevinden die vanuit Nederland zijn teruggekeerd naar Somalië dan wel Kenia of Ethiopië om een visum te vragen. Evenmin blijkt uit deze telefoonnotitie over welke documenten de vreemdelingen aan wie een visum is verleend beschikten. Verweerder heeft ter zitting aangevoerd dat, indien een vreemdeling in aanmerking komt voor verlening van een mvv, het feit dat hij niet beschikt over een geldig paspoort, niet in de weg zal staan aan de mogelijkheid om naar Nederland terug te keren. In een dergelijk geval wordt een laissez-passer afgegeven waarmee deze persoon naar Nederland kan reizen. De rechtbank overweegt dat dit wellicht een oplossing is voor Somalische vreemdelingen die vanuit Somalië (dan wel Kenia of Ethiopië) naar Nederland willen reizen, maar dat hiermee niet aannemelijk is gemaakt dat ook een oplossing voorhanden is voor de situatie van eiseres die reeds in Nederland verblijft en zonder geldig paspoort naar Somalië of een buurland dient terug te keren, alvorens zij in dat buurland bij de bevoegde ambassade een mvv aanvraag kan indienen. De rechtbank acht namelijk de stelling van verweerder dat het in de praktijk mogelijk is om met Somalische documenten terug te keren naar Somalië onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft weliswaar aangegeven dat een aantal Somaliërs vrijwillig is teruggekeerd naar Somalië, maar onduidelijk is gebleven op welke wijze en met gebruikmaking van welke documenten dit is gebeurd. Ook zijn door verweerder onvoldoende objectieve aanknopingspunten geboden voor het standpunt dat Somalische reisdocumenten door de autoriteiten van de buurlanden van Somalië en door de exploitanten van luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd."
11. In de onderhavige procedure heeft verweerder een brief van het IOM van 7 augustus 2001 overgelegd. De inhoud van deze brief luidt als volgt:
"Naar aanleiding van gesprekken met medewerkers van de IND wens ik het volgende te bevestigen.
Zoals bekend is IOM medeondertekenaar van het "tripartite" akkoord gesloten tussen de Nederlandse en Somalilandse autoriteiten, althans voor wat betreft de zelfstandige terugkeer naar Somaliland.
Ondanks het feit dat dit akkoord nooit ten uitvoer is gebracht, zijn sinds januari 2000 een 10-tal Somaliërs met behulp van het IOM teruggekeerd naar Somalië.
Door middel van de medewerkers ten lande staat IOM ter beschikking van hen die informatie wensen te verkrijgen over de ondersteuning die de Organisatie biedt om hun terugkeer te verwezenlijken.
(...)
Gezien IOM niet over een kantoor beschikt in Somalië, kan de organisatie niet aanwezig zijn bij aankomst in het land van herkomst, een dienst die soms aangeboden wordt in het kader van de ondersteuning.
De terugkeer naar Somalië geschiedt in het kader van het REAN programma (vliegticket en ondersteuningsbijdrage); de eindbestemming van de terugkeerders uit Nederland was Burao, Mogadishu en Bosaso. Zij reisden op paspoorten dan wel LP's afgegeven in Mogadishu, Genève, Bonn en Rome.
Bovengenoemd 10-tal Somaliërs zijn naar Somalië teruggekeerd. Een elfde Somaliër met een paspoort dat in 1993 in Mogadishu was afgeleverd en verlengd werd in maart 2001 te Dubai, heeft onlangs zijn aanvraag tot terugkeer ingetrokken.
Met betrekking tot de Somalische vertegenwoordiging in Genève heeft IOM gedurende enkele maanden de mogelijkheid geboden om aanvragen voor vervangende reisdocumenten door tussenkomst van het Hoofdkantoor te Genève in te dienen. Deze tussenkomst is evenwel gestaakt gezien het de vertegenwoordiger niet mogelijk was interviews met betrokkenen af te nemen in Nederland.
Uit bovenstaande blijkt dat de oorsprong van de documenten verschillend is of dat de plaats van afgifte aan wijziging onderhevig kan zijn. Ervaring heeft ook geleerd dat een potentiële terugkeerder die oorspronkelijk beweerde niet over reisdocumenten te kunnen beschikken, er uiteindelijk toch in geslaagd is een paspoort aan te bieden wat zijn vertrek mogelijk heeft gemaakt.
IOM heeft geen reden om te twijfelen aan de echtheid van de gebruikte documenten, noch beschikt over de mogelijkheid om deze daarop te controleren. Het is evenwel een feit dat geen van de tien vertrekkers transit of toegang geweigerd is."
De rechtbank acht deze informatie niet toereikend om te concluderen dat er (voldoende) objectieve aanknopingspunten zijn dat Somalische reisdocumenten door de autoriteiten van de buurlanden en door de exploitanten van luchtvaartmaatschappijen worden geaccepteerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de rechtbank in bovengenoemde uitspraak heeft gedaan. De rechtbank overweegt daartoe dat het slechts gaat om tien Somaliërs in een tijdsbestek van meer dan anderhalf jaar, terwijl zij reisden op verschillende documenten die op verschillende plaatsen zijn afgegeven, waarbij niet duidelijk is wanneer de documenten zijn afgegeven.
12. Op grond van het hiervoor overwogene komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit berust op een ondeugdelijke motivering als bedoeld in artikel 7:12 van de Awb. Het bestreden besluit komt op deze grond voor vernietiging in aanmerking. Het beroep is mitsdien gegrond.
13. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- euro voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting op 30 november 2001
* waarde per punt € 322,- euro;
* wegingsfactor 1.
14. Tevens zal de rechtbank de Staat der Nederlanden aanwijzen als de rechtspersoon die eiser het door hem betaalde griffierecht dient te vergoeden.
De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de beschikking van 23 oktober 2000;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon om deze kosten aan de griffier te vergoeden.
wijst de staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon ter vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht
ad € 109,- euro.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2002 in tegenwoordigheid van mr. B. Klunder als griffier.
de griffier de rechter
Tegen de uitspraak staat geen rechtsmiddel open
Afschrift verzonden: 10 januari 2002