ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4583

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/26352
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2002 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in Paramaribo, Suriname. De vreemdeling was op 2 april 2002 strafrechtelijk aangehouden op verdenking van diefstal en op 4 april 2002 overgedragen aan de vreemdelingenpolitie, waarna zij in bewaring werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op goede gronden was opgelegd, aangezien de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verbleef en er een gerechtvaardigde vrees bestond dat zij zich aan de voorgenomen uitzetting zou onttrekken.

De rechtbank weegt echter ook de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling mee, die zwanger is en naar verwachting eind april 2002 zal bevallen. De rechtbank concludeert dat, gezien haar situatie en de voorzieningen die zij heeft getroffen voor de bevalling, haar belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder weegt dan het belang van de Staat om haar in bewaring te houden. De rechtbank besluit dat de maatregel van bewaring uiterlijk op 17 april 2002 moet worden opgeheven, en dat voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het kader van de Vreemdelingenwet 2000, vooral wanneer persoonlijke omstandigheden zoals zwangerschap in het geding zijn. De rechtbank stelt dat de procedure en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in dit geval de doorslag gaven.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 02/26352 VRONTN A S4
uitspraak: 16 april 2002
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1974 te Paramaribo,
van Surinaamse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 0204.08.4050,
alias A
geboren op [...] 1974 te Paramaribo,
thans verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam.
1. P R O C E S V E R L O O P
Namens de Staatssecretaris van Justitie (hierna: verweerder) is de rechtbank op 8 april 2002 op grond van artikel 94, eerste lid, Vw 2000 in kennis gesteld van het besluit van 4 april 2002 tot oplegging van de maatregel van bewaring, tegen welk besluit de vreemdeling geen beroep heeft ingesteld.
Deze kennisgeving moet worden gelijkgesteld met een eerste door de vreemdeling ingesteld beroep tegen de maatregel van bewaring.
De vreemdeling is, bijgestaan door mr. S.E. de Jong, advocaat te Assen, op 15 april 2002 ter zitting gehoord.
Namens verweerder is drs. E. ten Houten, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst, verschenen.
2. M O T I V E R I N G
De vreemdeling is op 2 april 2002 strafrechtelijk aangehouden op verdenking van diefstal. Op 4 april 2002 is zij overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Daarop is zij terstond in bewaring gesteld.
Verweerder heeft met het oog op de uitzetting van de vreemdeling bij besluit van 4 april 2002 de maatregel van bewaring opgelegd, nu naar het oordeel van verweerder de vreemdeling geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland en het belang van de openbare orde deze maatregel vordert (artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000).
De procedure leidend tot en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring zijn in overeenstemming met de wettelijke vereisten. De bewaring is derhalve niet op die grond onrechtmatig. De stelling zijdens de vreemdeling dat verweerder in het dossier onvoldoende informatie heeft verstrekt over het strafrechtelijke traject deelt de rechtbank niet. Zoals reeds meermalen is uitgesproken door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, kan de rechter gelet op artikel 94, vierde lid, Vw 2000, in vreemdelingenzaken niet oordelen over de aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring is voldoende als, zoals in casu, kan worden vastgesteld dat de vreemdeling na een strafrechtelijk traject in de macht van verweerder is gekomen.
De omstandigheid dat het gehoor voor de inbewaringstelling heeft plaatsgevonden tijdens de strafrechtelijke inverzekeringstelling brengt niet mee dat -zoals namens de vreemdeling betoogd- de bewaring onrechtmatig is. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gebleken op grond waarvan de bewaring onrechtmatig moet worden geacht.
Op zichzelf genomen is de maatregel van bewaring op goede gronden opgelegd. De rechtbank stelt allereerst vast dat gebleken is dat de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verblijft, zodat de vreemdeling valt onder de in artikel 59, eerste lid en onder a, Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Voorts is op zichzelf genomen de vrees gerechtvaardigd dat de vreemdeling, wier identiteit niet vaststaat en die geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de voorgenomen uitzetting zal onttrekken. De rechtbank laat daarbij wegen dat de vreemdeling zich niet heeft aangemeld bij de korpschef, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, verdacht wordt van het plegen van een misdrijf en zich heeft bediend van een alias.
Voorts is gebleken dat de vreemdeling op korte termijn, te weten op 17 april 2002, bij de Surinaamse autoriteiten kan worden gepresenteerd met het oog op de verkrijging van een laissez-passer.
Tegenover deze omstandigheden die het belang van de inbewaringstelling ondersteunen, staan de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling. De vreemdeling is zwanger en zal naar verwachting eind april 2002 bevallen. Zij heeft daartoe onderdak geregeld. Voorts heeft zij ten behoeve van de bevalling en de geboorte van haar kind voorzieningen getroffen.
Ter zitting is namens verweerder gesteld dat, gelet op het gevoerde beleid, niet eerder dan zes weken na de bevalling tot uitzetting van de vreemdeling zal worden overgegaan.
De rechtbank komt bij afweging van alle betrokken belangen tot het oordeel dat vanaf het moment dat de vreemdeling zal zijn gepresenteerd het belang van de vreemdeling zodanig gewicht toekomt dat voortzetting van de maatregel van bewaring niet langer gerechtvaardigd is. In deze situatie kan namelijk in afwachting van de afgifte van een laissez-passer en de uitzetting, volstaan worden met de oplegging van een meldingsplicht. De vreemdeling heeft ter zitting hiertoe haar medewerking toegezegd.
Derhalve komt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregel van bewaring uiterlijk 17 april 2002 dient te worden opgeheven en vanaf dat moment onrechtmatig moet worden geacht. Voor toekenning van een schadevergoeding is geen aanleiding.
3. B E S L I S S I N G
De rechtbank:
- beveelt, onder gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, de opheffing van de maatregel van bewaring uiterlijk 17 april 2002;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad euro 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank dient te vergoeden.
Krachtens artikel 95 Vw 2000 staat tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel, voor partijen hoger beroep open.
Het beroepschrift dient binnen één week na verzending van deze uitspraak te worden ingediend bij de Raad van State, Afdeling Bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Bij de indiening van het beroepschrift dient tegelijkertijd een kopie van de bestreden uitspraak te worden gevoegd.
Aldus gewezen door mr. W.M. van Schuijlenburg, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Dijkema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2002.
Afschrift verzonden: 17 april 2002