ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4583
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2002 uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, geboren in Paramaribo, Suriname. De vreemdeling was op 2 april 2002 strafrechtelijk aangehouden op verdenking van diefstal en op 4 april 2002 overgedragen aan de vreemdelingenpolitie, waarna zij in bewaring werd gesteld. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op goede gronden was opgelegd, aangezien de vreemdeling niet rechtmatig in Nederland verbleef en er een gerechtvaardigde vrees bestond dat zij zich aan de voorgenomen uitzetting zou onttrekken.
De rechtbank weegt echter ook de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling mee, die zwanger is en naar verwachting eind april 2002 zal bevallen. De rechtbank concludeert dat, gezien haar situatie en de voorzieningen die zij heeft getroffen voor de bevalling, haar belang om in vrijheid te worden gesteld zwaarder weegt dan het belang van de Staat om haar in bewaring te houden. De rechtbank besluit dat de maatregel van bewaring uiterlijk op 17 april 2002 moet worden opgeheven, en dat voortzetting van de maatregel niet langer gerechtvaardigd is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de verweerder in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het kader van de Vreemdelingenwet 2000, vooral wanneer persoonlijke omstandigheden zoals zwangerschap in het geding zijn. De rechtbank stelt dat de procedure en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten, maar dat de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling in dit geval de doorslag gaven.