ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4561

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/33066 BEPTDN GZ, 02/33072
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een kind van een etnisch Azeri-vader en een Armeense moeder

In deze zaak gaat het om de asielaanvraag van eiser, een kind van een etnisch Azeri-vader en een Armeense moeder, die in 1988 uit Armenië is vertrokken. Eiser heeft in 1998 een vrouw met de Russische nationaliteit getrouwd en stelt zich Armeens te voelen, omdat hij door zijn moeder is opgevoed. De staatssecretaris van Justitie heeft de aanvragen van eiser en zijn gezin afgewezen, met het argument dat zij zich in Armenië kunnen vestigen om de problemen in de Russische Federatie te ontvluchten. De rechtbank oordeelt echter dat eiser als een persoon van gemengde afkomst moet worden aangemerkt en dat hij niet in de Armeense samenleving is geïntegreerd, aangezien hij in 1988 is vertrokken. De rechtbank verwijst naar een ambtsbericht dat stelt dat er voor etnische Azeri's, inclusief personen van gemengde afkomst, een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bij terugkeer naar Armenië. De rechtbank concludeert dat het besluit van de staatssecretaris niet op een deugdelijke motivering berust en verklaart het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden beschikkingen en draagt de staatssecretaris op om opnieuw op de aanvragen te beslissen, met inachtneming van de uitspraak. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/33066 BEPTDN GZ en 02/33072 BEPTDN GZ
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1970,
Burger van Armenië, en
B,
Geboren op [...] 1978,
van Russische nationaliteit,
alsmede hun minderjarige kind,
IND dossiernummer 0204.27.8001,
gemachtigde: mr. P. Bouman, advocaat te Helmond,
eisers;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. Van Loenhout,
ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 27 april 2002 hebben eisers aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikkingen van 30 april 2002 heeft verweerder de aanvragen afgewezen.
1.2 Bij brief van 30 april 2002 is beroep ingesteld tegen deze beschikkingen. Het beroep is ter zitting van dinsdag 14 mei 2002 behandeld. Eisers zijn daarbij verschenen, bijgestaan door mr. N.A.P. Heesterbeek, kantoorgenoot van de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikkingen toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan. Aangezien verweerder de aanvragen heeft afgewezen in het aanmeldcentrum, dient in dat kader tevens beoordeeld te worden of de aanvragen op zorgvuldige wijze binnen 48 uur kon worden afgedaan.
3 Standpunten
3.1 Het asielrelaas van eisers komt op het volgende neer. Eiser is de zoon van een Azerische vader, die is overleden toen eiser klein was, en een Armeense moeder en is geboren en getogen in Armenië. Vanaf 1987 werd eiser regelmatig lastiggevallen door buurtbewoners en mensen van school omdat bekend was dat zijn vader van Azerische afkomst was. Naar aanleiding van een aanval op de woning van eiser is eiser in september of oktober 1988 uit Armenië vertrokken. Eiser is naar Rostov gereisd waar hij bij een kennis is gaan wonen. Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie heeft eiser problemen gekregen. Enerzijds van de zijde van de autoriteiten omdat er toen strenger op identiteitsdocumenten werd gecontroleerd en anderzijds van de zijde van de zogenaamde Reket, criminele organisaties die eiser hebben afgeperst. Om aan deze personen te ontkomen is eiser naar Gorki gereisd. Omdat eiser bij een controle geen geldig paspoort kon overleggen heeft hij 20 dagen vastgezeten. Na de vrijlating is eiser teruggekeerd naar Rostov. In 1997 heeft eiser eiseres leren kennen en in 1998 zijn zij getrouwd. Officiële inschrijving kon niet plaatsvinden omdat eiser niet over de vereiste documenten beschikte. Eiser en eiseres zijn gaan wonen in het dorp Krasnoarmejskij bij een vrouw genaamd C. Eiser is tijdens zijn verblijf regelmatig door de in dat dorp woonachtige kozakken overvallen en in elkaar geslagen. In januari 2001 kwam de zoon van C naar de woning en zei dat hij de woning wilde verkopen. C heeft hem weggejaagd. Dezelfde avond kwam de zoon terug met een aantal kozakken en eiser is zodanig in elkaar geslagen dat hij een maand in het ziekenhuis moest verblijven. In september 2001 is C overleden en heeft eisers de woning nagelaten. Enige tijd na de begrafenis kwam de zoon van C met een politieagent aan de deur met de mededeling dat de woning nu van de zoon was. Eiseres gaf aan dat de woning haar was nagelaten. Zij moest al haar documenten aan de politie afgeven zodat dit kon worden uitgezocht. De volgende morgen is eiseres naar het bureau gegaan om de documenten terug te halen maar heeft deze niet gekregen. Die avond is de zoon van C met politie en kozakken langs geweest en heeft het gezin op straat gegooid. Eiser raakte daarbij gewond en moest naar het ziekenhuis, eiseres is door de politie meegenomen en door twee agenten verkracht De volgende dag vernam eiseres dat eiser zou worden gearresteerd en eisers zijn daarop naar een kennis in een klein dorp gevlucht. Eisers besloten toen het land te verlaten en hebben zulks daadwerkelijk gedaan op 13 april 2002.
3.2 Verweerder heeft de aanvragen afgewezen, omdat eisers ter staving van hun aanvraag geen reis- of identiteitsdocumenten hebben overgelegd terwijl dit wel van hen verwacht had mogen worden. Eisers kunnen zich aan de problemen in de Russische Federatie onttrekken door zich in Armenië te vestigen, waarbij wordt verwezen naar het ambtsbericht van 22 mei 2000. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij voor vervolging van de kant van de Armeense autoriteiten hebben te vrezen. De problemen die eiser kort voor zijn vertrek uit Armenië in 1988 heeft ondervonden, waren kenmerkend voor de onrustige situatie in Armenië op dat moment. Niet is gebleken dat eiser persoonlijk in de negatieve aandacht van de autoriteiten stond. In de huidige situatie, die aanmerkelijk verschilt van de situatie zoals die in 1988 bestond, zijn geen aanwijzingen dat personen te lijden hebben van repressie door de Armeense autoriteiten op grond van ras. Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer zal worden opgeroepen voor het vervullen van de dienstplicht. Dat eisers na de problemen die zij in de Russische Federatie hebben ondervonden tot 13 april 2002 hebben gewacht alvorens het land te verlaten, duidt er niet op dat zij zich ten tijde van hun vertrek in een acute vluchtsituatie bevonden.
Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat de verkrachting door de politieagenten plaatsvond in opdracht van de overheid. Veeleer betrof het een actie van lokale agenten die voortkwam uit de persoonlijke vete tussen eiseres en de zoon van de verhuurster. Voorts heeft eiseres in het gebeurde geen directe aanleiding gezien haar land van herkomst te verlaten. Mede gelet hierop is geen sprake van traumatische ervaringen op grond waarvan in redelijkheid niet van haar verwacht kan worden dat zij terugkeert naar haar land van herkomst.
3.3 Eisers stellen zich op het standpunt dat het onbegrijpelijk is dat verweerder de uitleg van eisers waarom zij geen enkel document met betrekking tot hun identiteit en nationaliteit hebben kunnen overleggen, passeert.
Eiser stelt voor vervolging te vrezen te hebben op basis van etniciteit van de zijde van groeperingen gelieerd aan de overheid.
Eiser voert voorts aan dat hij nimmer de Armeense nationaliteit heeft verworven. Gezien het feit dat eiser al zo lang uit Armenië weg is is eiser stateloos waarbij wordt verwezen naar de Wet op het Staatsburgerschap van Armenië. Armenië is dus geen vestigingsalternatief voor eiser. Verder is terugzending van eiser naar Armenië in strijd met artikel 3 EVRM.
Ten aanzien van eiseres wordt aangevoerd dat de politie zich schuldig heeft gemaakt aan misdrijven en het derhalve begrijpelijk is dat zij weinig verwacht van de hogere autoriteiten indien zij daar een klacht zou indienen. Ten onrechte is eiseres een vestigingsalternatief in Armenië tegengeworpen, waarbij wordt verwezen naar hetgeen hieromtrent bij eiser naar voren is gebracht.
4 Overwegingen
Eiser
4.1 Eiser zal aannemelijk moeten maken dat met betrekking tot hem persoonlijke feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, b, of c, Vw 2000 dient te worden verleend.
4.2 Op grond van artikel 1 (A) Vluchtelingenverdrag worden vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling beschouwd.
4.3 Verweerder stelt in de bestreden beschikking dat eiser dit niet aannemelijk heeft weten te maken, waarbij verweerder ervanuit gaat dat eiser de Armeense nationaliteit bezit of kan herkrijgen. De situatie in Armenië is gewijzigd en er zijn geen aanwijzingen dat personen door de Armeense autoriteiten te lijden hebben van repressie op grond van hun ras of afkomst, waarbij verweerder overigens niet aangeeft op grond waarvan tot dit oordeel is gekomen. Voorts wordt gesteld dat eiser zich aan de problemen in de Russische Federatie kan onttrekken door zich in Armenië te vestigen.
4.4 De rechtbank volgt verweerder niet in voornoemde stellingen. De rechtbank overweegt daartoe vooreerst dat verweerder er, gelet op de verklaringen van eiser, ten onrechte van uitgaat dat eiser van (etnisch) Armeense afkomst is. Weliswaar heeft eiser verklaard dat hij door zijn moeder, die van etnische Armeense afkomst is, is opgevoed en zich Armeens voelt, dit neemt niet weg dat eiser tevens heeft verklaard dat zijn vader van etnisch Azerische afkomst is. Eiser dient derhalve te worden aangemerkt als een persoon van gemengde afkomst. In het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 13 augustus 2001 wordt gesteld dat kinderen uit gemengde huwelijken die momenteel in Armenië woonachtig zijn, hun etniciteit zo weinig mogelijk laten blijken. Voorts vermeldt het ambtsbericht dat geen berichten bekend zijn over discriminatie of geweld door de overheid of burgers tegen de in Armenië levende Azeri of half-Azeri, maar dat dit mede te maken zal hebben met het feit dat deze categorie sociaal geïntegreerd is en zich niet als etnisch Azeri profileert. Bovendien spreekt deze categorie uitstekend Armeens, heeft veelal Armeense namen en geeft bij tellingen of registraties zichzelf veelal als 'etnisch Armeens' op. Eiser is evenwel in 1988 uit Armenië vertrokken en is dus niet, zoals de hiervoor genoemde categorie, in de Armeense samenleving geïntegreerd. Het voornoemde ambtsbericht laat zich niet expliciet uit over de mogelijke problemen, of de afwezigheid daarvan, die (half)-Azeri bij terugkeer in Armenië zullen ondervinden. Wel wordt gesteld dat het aanhouden van een laag profiel door Azeri's nog steeds verstandig lijkt. Indien voorts bij de beantwoording van de vraag of eiser naar Armenië terug kan keren wordt betrokken het door verweerder ten aanzien van Armenië gevoerde beleid, zoals dat is neergelegd in hoofdstuk C8 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), waarin wordt gesteld dat voor etnische Azeri (inclusief personen van gemengde afkomst met een Azeri vader) gezien de algemene situatie in Armenië sprake kan zijn van een situatie waarin terugkeer een reëel risico van schending van artikel 3 EVRM oplevert, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet zonder meer op het standpunt heeft kunnen stellen dat de eiser terug kan keren naar Armenië.
4.5 Voor zover verweerder met de stelling dat niet aannemelijk is dat eiser van 1988 tot 2002 illegaal in eerst de Sovjet-Unie en later de Russische Federatie heeft verbleven, heeft beoogd te betogen dat eiser de nationaliteit van de Russische Federatie had dan wel daar legaal heeft verbleven, had het op de weg van verweerder gelegen om te beoordelen of eiser voor vervolging te vrezen heeft in de Russische Federatie. Verweerder heeft dat in de bestreden beschikking echter nagelaten.
4.6 De rechtbank verbindt aan het vorenstaande de conclusie dat het besluit niet berust op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestreden beschikking komt voor vernietiging in aanmerking zodat het beroep gegrond wordt verklaard.
Eiseres
4.7 Nu het beroep van eiser gegrond is om redenen vermeld in rechtsoverwegingen 4.4 en 4.5, is de rechtbank van oordeel dat de motivering die in de beschikking van eiseres is gegeven met betrekking tot de afgeleide aanspraken van eiseres, de conclusie van verweerder tot afwijzing van de aanvraag niet langer kan dragen. Het besluit berust derhalve niet op een deugdelijke motivering als bedoeld in artikel 3:46 Awb. De bestreden beschikking komt voor vernietiging in aanmerking zodat het beroep gegrond wordt verklaard.
Eisers
4.8 Gelet op het voorgaande leenden de asielaanvragen zich niet voor afdoening in het aanmeldcentrum en zijn de beroepen gegrond.
4.9 Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, Awb zal verweerder worden opgedragen opnieuw op de aanvragen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
4.10 Aanleiding bestaat om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) begroot op € 644,-- euro voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat er sprake is van samenhangende zaken als bedoeld in artikel 3 van het Bpb. Ingevolge artikel 8:75, derde lid, Awb wordt de Staat der Nederlanden aangewezen als rechtspersoon die de kosten moet vergoeden.
5 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart de beroepen met kenmerken Awb 02/33066 en Awb 02/33072 gegrond;
- vernietigt de bestreden beschikkingen van 30 april 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvragen van eisers beslist met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eisers dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. M.P. de Zwart als griffier op 15 mei 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
15 mei 2002.