ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4542

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/24739
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aan vreemdeling uit Burundi

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 mei 2002 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres, een vreemdeling uit Burundi, die een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd aanvroeg. Eiseres had eerder een voorwaardelijke vergunning tot verblijf gekregen, die per 1 april 2001 was omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op basis van de Vreemdelingenwet 2000. Eiseres stelde dat haar oude status onder de Vreemdelingenwet moest leiden tot een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiseres ten onrechte niet als een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd was aangemerkt door verweerder, de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank benadrukte dat het nieuwe recht onmiddellijke werking heeft, ook als het in werking is getreden tijdens de bezwaarfase. Dit betekent dat verweerder niet verplicht was om te beoordelen of eiseres onder de oude wet aanspraak had kunnen maken op toelating als vluchteling. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd had verleend, omdat eiseres niet kon aantonen dat zij ten tijde van de beslissing op bezwaar drie jaar rechtmatig verblijf had. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen gewoon rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/24739 VRWET
Inzake : A, eiseres, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. M. Timmer, advocaat te 's-Gravenhage
tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Kuijpers, advocaat te 's-Gravenhage.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres, geboren op [...] 1976, bezit de Burundische nationaliteit. Zij verblijft sedert 24 oktober 1999 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet in Nederland. Op 6 november 1999 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 1 mei 2000 besloten tot niet inwilliging van de aanvraag tot toelating als vluchteling onder verlening van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf ingaande 6 november 1999. Eiseres heeft tegen dit besluit, voor zover daarbij de aanvraag tot toelating als vluchteling niet is ingewilligd, een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op 16 mei 2001 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2. Op 11 juni 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
3. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 16 april 2002. Namens eiseres is aldaar verschenen haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Op 1 april 2001 is in werking getreden de Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw 2000), Stb. 2000, 495.
Ingevolge artikel 83 Vw 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat in deze niet de rechtbank 's-Gravenhage bevoegd is maar de rechtbank Amsterdam. Daartoe betoogt eiseres dat het bestreden besluit niet geduid kan worden als een besluit gegeven op grond van de Vw 2000, nu artikel 118, lid 2, van de Vw 2000 bepaalt dat oud recht van toepassing blijft op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit bekend gemaakt op grond van de Vreemdelingenwet. Voorts betoogt eiseres daartoe dat ook voor de beslissing op het bezwaar oud recht van toepassing is gebleven. Eiseres concludeert dat niet artikel 71 van de Vw 2000 maar artikel 8:7 lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepalend is voor de relatieve competentie.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is - nu het besluit is genomen na inwerkingtreding van de Vw 2000 - het bestreden besluit een besluit gegeven op grond van de Vw 2000. Reeds hierom kan eiseres niet in haar betoog worden gevolgd. De rechtbank wijst erop dat ook indien geoordeeld zou moeten worden dat het bestreden besluit gegeven is op grond van de Vreemdelingenwet, deze rechtbank bevoegd blijft, gezien het bepaalde in artikel 119, lid 1 Vw 2000 juncto artikel 33a, lid 1, van de Vreemdelingenwet.
4. De rechtbank overweegt voorts als volgt.
5. Aan eiseres is met ingang van 6 november 1999 een voorwaardelijke vergunning tot verblijf verleend op grond van artikel 12a van de Vreemdelingenwet, die ingevolge het bepaalde artikel 115, lid 6, van de Vw 2000, per 1 april 2001 is omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat eiseres geen belang heeft bij beoordeling van de vraag of de inmiddels door de werking van het overgangsrecht terzake van de inwerkingtreding van de Vw 2000 aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op een andere grond dan artikel 29, lid 1, onder d, van de Vw 2000, had moeten worden verleend.
7. Zijdens eiseres is samengevat weergegeven aangevoerd dat erkenning van haar aanspraak tot verlening van een oude A- of C-status (onder de vigeur van de Vreemdelingenwet), thans dient te leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiseres voert daartoe aan dat verweerder bij de beslissing op bezwaar ten onrechte, gezien het bepaalde in artikel 117 van de Vw 2000, de aanvraag niet heeft aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. Eiseres voert daarbij, onder verwijzing naar in de pleitnotitie aangehaalde jurisprudentie, aan dat uit de regel van de onmiddellijke werking voortvloeit dat alleen op een nieuwe aanspraak nieuw materieel recht moet worden toegepast.
8. Verweerder stelt zich blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, samengevat, op het standpunt dat het wettelijk stelsel van de Vw 2000 geen ruimte laat voor toekenning van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, indien de desbetreffende vreemdeling ten tijde van de inwerkingtreding van de Vw 2000 niet beschikte over een titel die op voet van het bepaalde in artikel 115 Vw 2000 van rechtswege zou moeten worden aangemerkt als een dergelijke vergunning.
9. De rechtbank overweegt omtrent de grief dat eiseres ten onrechte een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is onthouden het volgende.
Bij uitspraak van 21 januari 2002, reg.nr. AWB 01/31569 VRWET, gepubliceerd in JV 2002/81, heeft deze rechtbank in een vergelijkbare zaak uitspraak gedaan. In de onderhavige uitspraak neemt de rechtbank de in die uitspraak gegeven overwegingen over en maakt zij die tot de hare. Kort gezegd betekent dit dat het nieuwe recht onmiddellijke werking heeft, ook in een situatie als de onderhavige, waarin het nieuwe recht in werking is getreden gedurende de bezwaarfase van de procedure. Voor deze situatie zijn immers in de Vw 2000 geen specifieke (inhoudelijke) overgangsbepalingen opgenomen en geldt daarom het onmiddellijkheidsbeginsel. Voorts is daarbij van belang de algemeen bestuursrechtelijke regel dat in bezwaar ex nunc wordt beslist. Dit brengt mee dat verweerder in bezwaar geen aan het oude recht ontleende verblijfstitel kan verlenen, dat verweerder niet gehouden is om te beoordelen of eiseres onder de oude wet aanspraak had kunnen maken op toelating als vluchteling, en dat verweerder eiseres - nu gesteld noch gebleken is dat ten tijde van de beslissing op bezwaar drie jaar rechtmatig verblijf is aan te wijzen - met recht in bezwaar geen verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft verleend.
Hetgeen door eiseres is aangevoerd leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Daarbij wijst de rechtbank erop dat in voornoemde uitspraak in rechtsoverweging 6 is overwogen dat artikel 117, eerste lid, van de Vw 2000, niet ziet op aanvragen waarop reeds vóór 1 april 2001 is beslist. Het betoog van eiseres dat van een ruimere werking van artikel 117 van de Vw 2000 uitgaat kan dan ook geen doel treffen.
10. Nu verweerder met het bestreden besluit eiseres in de positie heeft gelaten waartoe het vorenstaande concludeert, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
11.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en in het openbaar uitgesproken op 21 mei 2002, in tegenwoordigheid van A.J. Faasse-van Rossum, griffier.
afschrift verzonden op: