ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3707

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
21 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64552, 97/3169
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het vvtv-beleid voor leden van de Galgale-clan uit Somalië

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 21 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep van eiser, een Somalische nationaliteit houder, die bescherming zocht op basis van zijn afkomst uit de Galgale-clan. Eiser had eerder aanvragen ingediend voor toelating als vluchteling en voor een vergunning tot verblijf, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waren afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de IND een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid heeft bij de toepassing van het vvtv-beleid, dat is gebaseerd op een beleidswijziging van 3 april 2000, waarin werd gesteld dat de situatie in Somalië, met name in de relatief veilige gebieden, verbeterd was. De rechtbank overwoog dat de Galgale-clan niet tot de minderheidsgroepen wordt gerekend, maar dat dit niet betekent dat het beleid niet op hen van toepassing is. De rechtbank concludeerde dat er voor leden van de Galgale-clan een verblijfsalternatief in het noorden van Somalië bestaat, en dat de IND zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen grond is voor asielverlening aan eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd verwezen naar eerdere uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) die de beoordeling van de IND ondersteunden. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn situatie anders was dan die van andere leden van zijn clan, en dat de IND niet in strijd met de wet had gehandeld door de vvtv niet te verlengen.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 97/3169 en 00/64552 VRWET Z GR
uitspraak:
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1968,
verblijvende te B,
van Somalische nationaliteit,
IND dossiernummer 9611.27.4075,
eiser,
gemachtigde: mr. C.M. da Cunha, advocaat te Zeist;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. D.N.N. Jansen,
ambtenaar ten departemente.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 27 november 1996 heeft eiser aanvragen om toelating als vluchteling en om verlening van een vergunning tot verblijf ingediend. Bij beschikking van 4 februari 1997 heeft verweerder de aanvragen niet ingewilligd. Tevens is eiser een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
1.2 Eiser heeft tegen de beschikking van 4 februari 1997 bij brief van 28 februari 1997 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 18 april 1997 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 13 mei 1997 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking.
1.4 Op 23 oktober 1998 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlenging van de hem verleende vvtv. Bij beschikking van 25 juni 1999 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.5 Bij brief van 30 augustus 1999 heeft eiser hiertegen bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 29 augustus 2000 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.6 Bij beroepschrift van 25 september 2000 heeft eiser beroep ingesteld tegen de beschikking. De rechtbank heeft de beroepen van 13 mei 1997 en 25 september 2000 ambtshalve gevoegd. Beide beroepen zijn ter zitting van 5 september 2001 behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. ing. M.E. Minkes.
1.7 Met toepassing van artikel 8:68 Awb heeft de rechtbank op 20 november 2001 het onderzoek heropend en het beroep verwezen naar de meervoudige kamer. Op 19 februari 2002 heeft het onderzoek ter zitting door de meervoudige kamer
plaatsgevonden. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.N.N. Jansen.
2 OVERWEGINGEN
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking getreden en is de Vreemdelingenwet (Vw) ingetrokken. De bestreden beschikking is bekendgemaakt vóór de inwerkingtreding van deze wet. Derhalve toetst de rechtbank de rechtmatigheid van de beschikking aan de bepalingen van de Vw.
Met betrekking tot het procedurele recht overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 119 Vw 2000 beperkt de toepassing van het recht dat gold vóór invoering van deze wet uitsluitend tot de mogelijkheid om beroep in te stellen, het griffierecht en de schorsende werking, zodat voor het overige het nieuwe recht van toepassing is. De rechtbank dient dus met ingang van 1 april 2001 bij de beoordeling van het beroep toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 83 Vw 2000 en rekening te houden met feiten en omstandigheden die na het nemen van de bestreden beschikking zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.3 Op grond van artikel 15 Vreemdelingenwet (Vw) in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
2.4 Het vluchtrelaas van eiser komt op het volgende neer.
Eiser behoort tot de Galgale-clan en is afkomstig uit Mogadishu. Hij heeft vanwege zijn afkomst problemen ondervonden met leden van de USC-partij. Eiser is in 1991 gearresteerd en een maand vastgehouden. Nadat zijn buurman geld had betaald is eiser vrijgelaten. Een tijd later is eisers echtgenote meegenomen door leden van de USC-partij. Ze hebben haar vrijgelaten nadat eiser losgeld had betaald. Verder is eiser herhaaldelijk gedwongen een deel van zijn loon af te geven aan de bandieten. Eind 1991 is eiser opnieuw gearresteerd en heeft hij 9 maanden met andere leden van de Galgale gedetineerd gezeten om bloed af te geven aan gewonde USC-strijders. Van eiser is in die 9 maanden 5 keer bloed afgetapt. Eiser is in 1992 door de Verenigde Naties (VN) bevrijd. In 1994 heeft eiser besloten om te vluchten en daarna zijn gezin over te laten komen. Hij heeft van 1994 tot 1995 in Nairobi verbleven maar had geen zicht op een verblijfsvergunning en zou worden uitgezet. Daarom is hij naar Tanzania gegaan waar hij van 1995 tot 1996 heeft verbleven, maar ook hier heeft hij alleen illegaal kunnen verblijven. Vervolgens is eiser naar Nederland vertrokken.
2.5 Verweerder heeft de aanvragen om toelating afgewezen omdat geen reden bestaat aan te nemen dat de problemen het gevolg zijn van een specifiek op eiser gerichte aandacht. Eiser heeft tijdens het nader gehoor verklaard dat hij viermaal een deel van zijn loon aan een wijkgenoot moest afdragen, waarbij hij heeft verklaard dat deze bandiet voor zijn eigen plezier zou plunderen. Deze omstandigheid duidt er veeleer op dat eiser slachtoffer is geworden van willekeurige acties. Verder wordt erop gewezen dat eiser na zijn vrijlating begin 1992 ruim twee jaar in Mogadishu zonder wezenlijke problemen heeft verbleven.
Verweerder heeft de aan eiser verleende vvtv niet verlengd. Verwezen wordt hierbij naar het naar het ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000, waarin wordt gesteld dat sinds het ambtsbericht van 23 oktober 1998 de situatie van relatieve veiligheid in het noorden en centrale deel van Somalië zich blijkt te hebben bestendigd. Verweerder verwijst tevens naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie van 3 april 2000. Voorts wordt gesteld dat indien eiser de voorkeur zou geven aan bescherming van een (sterkere) clan eiser zich eventueel (buiten Hawiyegebied) in het gebied van de Majerteen kan vestigen, aangezien de Galgale verwant zijn aan de Darod-Majerteenclan
2.6 Eiser stelt zich op het standpunt dat hij als vluchteling moet worden toegelaten omdat hij tot een minderheidsclan behoort. Uit eisers verklaringen blijkt dat de groep waartoe hij behoort doelwit is geworden van ernstige repressies. Hij werd immers gevangengenomen vanwege zijn afkomst. Eiser kon geen bescherming van de VN verkrijgen. Eiser had moeten worden gehoord op zijn bezwaarschrift.
Ten onrechte is eisers vvtv niet verlengd. De Galgale zijn niet gevestigd in het relatief veilige deel van Somalië maar maken deel uit van de zuidelijke provincie Benadir dat niet tot Puntland behoort. Eiser is nog altijd aangewezen op bescherming van zijn eigen clanfamilie. Anders dan verweerder doet voorkomen zijn de Galgale geenszins verwant aan de Darod/Majerteen. De situatie van leden van minderheidsgroeperingen in Somaliland is een precaire sociaal-economische situatie en er is sprake van discriminatie zodat niet gezegd kan worden dat eiser er een veilig heenkomen kan vinden.
2.7 De rechtbank overweegt als volgt.
2.8 Vooropgesteld moet worden, dat niet is gebleken dat de politieke en mensenrechtensituatie in Somalie zodanig is, dat asielzoekers uit dat land zonder meer als vluchteling behoren te worden aangemerkt. Derhalve zal aannemelijk moeten zijn, dat met betrekking tot eiser persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan waardoor hij gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in vluchtelingenrechtelijke zin.
2.9 Niet aannemelijk is dat eiser in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vevolging. Weliswaar is eiser in 1991 opgepakt en negen maanden vastgehouden, maar eiser heeft na zijn bevrijding nog twee jaar zonder problemen in zijn land van herkomst kunnen verblijven. Voor eisers uiteindelijke vertrek uit zijn land van herkomst bestond geen directe aanleiding.
2.10 Op grond van artikel 11, vijfde lid, Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
2.11 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen, is niet aannemelijk dat eiser bij gedwongen verwijdering naar Somalie een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bescherming beoogt te bieden, zodat eiser aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen.
2.12 Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiser aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf.
2.13 Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiser een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
2.14 Verweerder heeft op grond van het beleid, dat is neergelegd in de brief van de Staatssecretaris van Justitie aan de Tweede Kamer van 3 april 2000, geweigerd de aan eiser verleende vvtv te verlengen. In deze brief wordt ten aanzien van minderheidsgroepen in Somalië geconcludeerd dat voor hen een vestigings- of verblijfsalternatief in het noorden aanwezig wordt geacht.
2.15 Eiser heeft gesteld dat hij geen bescherming zal krijgen van de Majerteen en heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch van 19 januari 2001 (Awb 98/4679). Tevens is gesteld dat de lokale autoriteiten geen afdoende bescherming kunnen bieden. Hierbij heeft eiser verwezen naar de brieven van Amnesty International van 13 juli 2001 en 3 oktober 2001, waarin Amnesty International haar bezorgdheid uitspreekt over de mensenrechtensituatie en de recente ontwikkelingen in Somaliland en Puntland. Amnesty International twijfelt aan de capaciteit van de regionale overheden om haar burgers effectieve bescherming te bieden, waardoor minderheidsgroepen die ongewapend zijn extra kwetsbaar zijn omdat zij niet kunnen rekenen op bescherming van een gewapende clan. Eiser heeft een rapportage van de UNHCR te Nürnberg overgelegd, waarin wordt gesteld dat terugkeer naar Somaliland en Puntland alleen mogelijk is voor personen die uit deze regio afkomstig zijn en dat voor terugkeer de instemming van de lokale autoriteiten nodig is. Eiser heeft eveneens gewezen op diverse nieuwsberichten, waaronder berichten van de BBC en Reuters waarin melding wordt gemaakt van gevechten en spanningen in Puntland.
2.16 De rechtbank stelt voorop dat verweerder voor wat betreft de vraag of aanleiding bestaat om een vvtv-beleid te voeren, gelet op het bepaalde in artikel 12b Vw, een ruime beleids- en beoordelingsvrijheid heeft, welke door de rechter slechts marginaal kan worden getoetst.
De in de brief van 3 april 2000 neergelegde beleidswijziging is gebaseerd op het algemene ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000. Aan de beleidswijziging ligt de gedachte ten grondslag dat met name in de relatief veilige gebieden in Somalië sprake is van een toenemende effectiviteit van de regionale besturen in het handhaven van de veiligheid in de onder hun controle staande gebieden. De noodzaak van bescherming door de eigen clan(familie) is hierdoor verminderd en niet in alle gevallen meer noodzakelijk. Weliswaar behoort eiser tot de Galgale, een clan die volgens verweerder strikt genomen niet tot de minderheidsgroepen dient te worden gerekend, maar niet valt in te zien op grond waarvan het beleid van 3 april 2000 niet van toepassing is op leden van de Galgale. De Galgale bevinden zich in een enigszins met andere minderheidsgroepen vergelijkbare situatie, daar de Galgale niet worden gerekend tot de Somalische clanfamilies en zij als clan niet in staat zijn zichzelf afdoende te beschermen.
De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft bij uitspraken van 14 januari 2002 (nr. 2001053812/1) en 31 januari 2002 (nr. 20010209/1) geoordeeld dat geen grond bestaat om te oordelen dat verweerder ten aanzien van minderheidsgroepen niet in redelijkheid tot het oordeel heeft kunnen komen dat terugkeer naar, dan wel verblijf in, het noorden van Somalië in verband met de algehele situatie aldaar niet van bijzondere hardheid is. De ABRvS heeft bij deze uitspraken de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 februari 2000 en 12 juni 2001, de door eiseres aangehaalde brieven van Amnesty International en de rapportages van de BBC over de situatie in de stad Garowe betrokken. Het standpunt van de UNHCR te Nürnberg is niet anders dan het in eerdergenoemde ambtsberichten weergegeven UNHCR-standpunt, zodat ook dit standpunt bij de beoordeling van de mogelijkheid van een verblijfsalternatief in het noorden van Somalië is meegenomen. Hieruit volgt dat eiser in onderhavige procedure enkel informatie heeft ingebracht die de ABRvS reeds bij haar uitspraken van 14 januari 2002 en 31 januari 2002 heeft meegewogen. Onder verwijzing naar deze uitspraken van de ABRvS is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat voor leden van de Galgale in Somalië een verblijfsalternatief in het noorden van Somalië bestaat.
2.17 Aangezien uit al het voorgaande volgt, dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn en in redelijkheid geen twijfel over deze conclusie mogelijk is, heeft verweerder de bezwaren kennelijk ongegrond kunnen achten. De hoorplicht is derhalve niet geschonden.
2.18 Het beroep is derhalve ongegrond.
2.19 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Blomsma, voorzitter, mr. E.F. Smeele en mr. A.E.M. Effting-Zeguers, leden, en in het openbaar uitgesproken door mr. G. Blomsma in tegenwoordigheid van mr. E.N.M. van de Beld als griffier op 21 maart 2002
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 21 maart 2002