ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3470
Rechtbank 's-Gravenhage
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag op grond van onverwijlde melding en geloofwaardigheid van verklaringen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 maart 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag van verzoeker, die de Kameroense nationaliteit stelt te bezitten. Verzoeker heeft zich niet onverwijld gemeld bij de autoriteiten, aangezien hij pas na ongeveer drie maanden een asielaanvraag heeft ingediend, nadat hij was aangehouden wegens het gebruik van een vals paspoort. De voorzieningenrechter oordeelt dat de jurisprudentie onder de oude Vreemdelingenwet ook van toepassing blijft onder de Vreemdelingenwet 2000, waarbij het criterium voor onverwijlde melding is vastgesteld op 'omstreeks twee dagen'. Aangezien verzoeker deze termijn ruimschoots heeft overschreden, is er geen sprake van verschoonbaarheid.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker, die stelde dat het ontbreken van documenten hem niet kon worden toegerekend en dat hij voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij risico's had gelopen door zijn politieke activiteiten, niet overtuigend geacht. De rechter heeft geconcludeerd dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet in staat was om zich onverwijld te melden en dat zijn verklaringen over zijn politieke activiteiten niet geloofwaardig zijn. De voorzieningenrechter heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie bevestigd en het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van tijdige melding bij de autoriteiten en de noodzaak voor asielzoekers om hun verklaringen te onderbouwen met bewijsstukken. De voorzieningenrechter heeft de zaak ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor het treffen van een voorlopige voorziening, aangezien nader onderzoek niet zou bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Raad van State.