ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3450

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12234
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van vreemdeling in het kader van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die op 15 februari 2002 was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie. De vreemdeling, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, was eerder in verzekering gesteld en werd na zijn heenzending overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet in zijn belangen is geschaad door het niet gebruikmaken van bepaalde formulieren, zoals Model 111-B en Model M122, en dat de bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet beschikte over een geldige verblijfsvergunning en dat er een ernstig vermoeden bestond dat hij zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond, en dat de maatregel van bewaring derhalve gerechtvaardigd was. Het beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de procedure correct was gevolgd en dat er geen gronden waren voor het toekennen van schadevergoeding of het veroordelen van een van de partijen in proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/12234 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. A.C. Bosch, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. B. Magnin, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1984 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Op 16 februari 2002 heeft de rechtbank een beroepschrift op grond van artikel 93 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) van de vreemdeling ontvangen. Het beroep is gericht tegen het besluit van verweerder van 15 februari 2002 waarbij de vreemdeling de maatregel van bewaring is opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 25 februari 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. T. Sönmez, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig de heer H. Ibnolfaqir, tolk in de Berber taal.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat ten onrechte geen toepassing is gegeven aan het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (hierna:TBV) nummer 2002/2. Volgens deze TBV dient aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mededeling te worden gedaan van het feit dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, Vw2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hiervoor dient Model M122 te worden gebruikt, dat aan de vreemdeling uitgereikt moet worden. In het dossier ontbreekt Model M122. Voorts is naar de mening van de gemachtigde van de vreemdeling de vrijheidsbeneming van de vreemdeling op 15 februari 2002 tussen 15.10 uur - het moment van heenzending door de officier van justitie - en 18.15 uur - het moment van aankomst op het hoofdbureau van politie - ten onrechte niet gebaseerd op een proces-verbaal volgens het in de TBV aangegeven model.
4. Namens verweerder is aangevoerd dat genoemde TBV is opgesteld in verband met de afschaffing van het voorlopig bevel tot bewaring in het zogenaamde VRIS-project en betrekking heeft op langer durende detentie. In het onderhavige geval is daarvan geen sprake. De vreemdeling was pas drie dagen tevoren in verzekering gesteld. Uitreiking van een proces-verbaal volgens model M111-B was in dit geval dan ook niet nodig.
5. Ingevolge artikel 50, derde lid, eerste volzin, Vw2000 mag, indien de identiteit van de staandegehouden persoon onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat deze persoon geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft, de staandegehouden persoon worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor.
Bij TBV 2002/2, gepubliceerd op 18 februari 2002 en in werking getreden op 19 februari 2002 met terugwerkende kracht tot 2 november 2001, is vervangen Vc2000, hoofdstuk A5/5.3.7.1 betreffende het toepassen van artikel 50, derde lid Vreemdelingenwet na strafrechtelijke detentie. Blijkens deze paragraaf dient, ingeval een vreemdeling na zijn detentie
in vreemdelingrechtelijke bewaring moet worden gesteld, de inbewaring-stelling binnen een redelijke termijn na de (strafrechtelijke) invrijheid-stelling te geschieden met toepassing van artikel 50, derde lid, Vw2000.
Voorts is in bedoelde paragraaf aangegeven dat aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mededeling moet worden gedaan van het feit dat bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, Vw2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hiervoor dient, aldus de Vc, Model M122 te worden gebruikt, dat aan de vreemdeling moet worden uitgereikt. Voorts dient van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (Model 111 B) te worden opgemaakt.
6. De rechtbank kan zich met verweerder niet aan de indruk onttrekken dat in het verleden het voorlopige bevel tot bewaring, mede gezien de destijds maximaal mogelijk geachte geldigheidsduur ervan, juist werd toegepast indien een vreemdeling langere tijd, althans langer dan de onderwerpelijke drie dagen, in detentie verbleef en de datum van ontslag niet bij voorbaat vaststond. Gezien de thans geldende tekst van hoofdstuk A5/5.3.7.1 van de Vc2000 ziet de inhoud van het proces-verbaal model 111 B naar het oordeel van de rechtbank echter evenzeer op de onderwerpelijke situatie waarin toepassing is gegeven aan artikel 50, derde lid, Vw2000 na heenzending van de vreemdeling die in verzekering was gesteld.
Verweerders beleid, zoals neergelegd in genoemde paragraaf, komt de rechtbank niet strijdig voor met een wettelijk voorschrift en wordt evenmin onredelijk geacht.
7. Blijkens het proces-verbaal terzake toepassing van artikel 50, derde lid, Vw2000, is de betrokken vreemdeling, die eerder in verzekering was gesteld, op 15 februari 2002 om 15.10 uur heengezonden door de officier van justitie en aansluitend, op grond van genoemd artikellid, overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor, alwaar hij diezelfde dag om 18.15 uur arriveerde en is opgehouden voor het verhoor dat plaatsvond om 18.20 uur.
8. Onbetwist is en ook de rechtbank komt dit juist voor, dat in dit geval terecht toepassing is gegeven aan artikel 50, derde lid, Vw2000. Niet is echter gebleken van een mededeling - al dan niet met gebruikmaking van Model M122 - aan de vreemdeling, tijdens zijn inverzekeringstelling en voordat hij werd heengezonden, van het feit dat hij na heenzending op grond van artikel 50, derde lid, Vw2000 zou worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Voorts is van de toepassing van artikel 50, derde lid, Vw2000 proces-verbaal opgemaakt en tevens een afzonderlijk proces-verbaal van het verhoor op 15 februari 2001 om 18.20 uur, echter niet op een formulier Model 111-B.
Wat betreft het al dan niet gebruikmaken van Model 111-B is de rechtbank van oordeel dat, nog daargelaten dat het Model weliswaar reeds van kracht is vanaf 2 november 2001, doch dat het eerst op 18 februari 2002 is gepubliceerd, de informatie die in dit geval door middel van genoemde processen-verbaal is verkregen, dezelfde is als de informatie waarnaar in Model 111-B wordt gevraagd. De rechtbank vermag dan ook niet in te zien in welk belang de vreemdeling is geschaad door toepassing van een andere formulering. Dit maakt de bewaring dan ook niet onrechtmatig.
Wat betreft het niet doen - door middel van een formulier Model 122 -
van mededeling van de overbrenging voordat de vreemdeling wordt heengezonden, is de rechtbank in dit geval van oordeel dat zulks evenmin leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, nu ook niet is gebleken dat de vreemdeling hierdoor in zijn belangen is geschaad. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat betrokkene slechts korte tijd in verzekering was gesteld, de overbrenging en de daaropvolgende ophouding slechts ruim 3 uur in beslag hebben genomen en de vreemdeling in ieder geval op 15 februari 2002 om 18.20 uur is gehoord en hem daarbij mededeling is gedaan van de ophouding en de mogelijkheid van rechtsbijstand. Bovendien wijst de rechtbank erop dat ten tijde van de overbrenging TBV 2002/2 weliswaar achteraf bezien van kracht was, doch op dat moment nog niet was gepubliceerd.
9. De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling beschikt niet over een geldige titel tot verblijf, is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs en heeft zich aan het vreemdelingentoezicht onttrokken. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
10. De rechtbank is van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Ter zitting is gebleken dat de vreemdeling op 20 februari 2002 telefonisch contact heeft gehad met zijn broer om deze te vragen papieren op te sturen met behulp waarvan de vreemdeling naar Marokko kan terugkeren. Mocht dat niet lukken in de loop van de week
van 25 februari 2002, dan zal verweerder ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling presenteren bij de Marokkaanse autoriteiten. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
11. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
12. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen. Er bestaat geen grond voor het toekennen van schadevergoeding, zodat het verzoek daartoe wordt afgewezen.
13. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep ongegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voorzover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M. van Paridon en uitgesproken in het openbaar op 4 maart 2002, in tegenwoordigheid van mr. N. Hobby, griffier.
De rechter is buiten staat deze uitspraak te ondertekenen.
afschrift verzonden op:
Reg. Nr. AWB 02/12234 VRWET 5