ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3445
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- H.F.J.M. Schröder
- Rechtspraak.nl
Schending van het recht op rechtsbijstand tijdens inbewaringstelling van vreemdeling
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, geboren in Liberia, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De vreemdeling was op 12 maart 2002 tijdens een controle in een bedrijfskantine aangetroffen en kon zich niet legitimeren. Hij werd vervolgens in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. Tijdens het gehoor in het kader van de ophouding verklaarde de vreemdeling dat hij een advocaat wilde, maar kreeg te horen dat deze niet bereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet afzag van zijn recht op rechtsbijstand, ondanks dat hij in het proces-verbaal van verhoor aangaf geen bezwaar te hebben tegen het verhoor zonder advocaat. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de vreemdeling niet als een afstand van rechtsbijstand kon worden geïnterpreteerd, maar eerder als een aanvaarding van de feitelijke situatie waarin hij zich bevond.
De rechtbank stelde vast dat de twee uur wachttijd, zoals voorgeschreven in het beleid, niet in acht was genomen. Dit was een schending van het recht op rechtsbijstand, wat leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en veroordeelde de verweerder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand voor vreemdelingen en de noodzaak om de wettelijke procedures te volgen, vooral in situaties waarin de rechten van de betrokkenen op het spel staan. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.