ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2708

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 99/9554 VRWET Z VB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking aanvraag vergunning tot verblijf door Congolees en procesbelang

In deze zaak gaat het om de intrekking van een aanvraag voor een vergunning tot verblijf door eiser, een Congolees, die in 1997 een aanvraag indiende voor verblijf bij zijn echtgenote. Eiser trok deze aanvraag in 2000 in, waarna de rechtbank moest beoordelen of er nog procesbelang bestond bij het beroep. De rechtbank oordeelde dat eiser in redelijkheid had kunnen weten dat zijn verklaring over de intrekking van de aanvraag consequenties zou hebben. Er waren geen aanwijzingen dat de intrekking niet vrijwillig was, en de rechtbank concludeerde dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep, aangezien de grondslag aan het bestreden besluit was ontvallen. De rechtbank ging niet in op de vraag of eiser recht had op verblijf op basis van artikel 8 EVRM, omdat dit onderwerp niet meer relevant was na de intrekking van de aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees de verzoeken om vergoeding van griffierecht en proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 99/9554 VRWET Z VB
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1961,
afkomstig uit de Democratische Republiek Congo (DRC),
IND dossiernummer 9308.16.0020,
eiser,
gemachtigde: mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. drs. D. Brugman, advocaat te 's-Gravenhage.
1 PROCESVERLOOP
1.1 Op 26 augustus 1997 heeft eiser een aanvraag gedaan tot verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij zijn echtgenote en het verrichten van loonarbeid. Bij beschikking van 29 juni 1998 heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
1.2 Eiser heeft daartegen bij brief van 27 juli 1998 bezwaar gemaakt. Op 27 mei 1999 is eiser op zijn bezwaar gehoord door een ambtelijke hoorcommissie (AC). Bij beschikking van 11 oktober 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3 Bij beroepschrift van 8 november 1999 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 mei 2000. Eisers gemachtigde is daarbij verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. A.W. van Leeuwen, advocaat te 's-Gravenhage.
1.4 Op 3 juli 2000 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van een door de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem te wijzen uitspraak.
1.5 Op 19 juli 2000 heeft de rechtbank stukken ontvangen waaruit blijkt dat eiser op 13 april 2000 de aanvraag voor een vergunning tot verblijf voor verblijf bij zijn echtgenote en het verrichten van loonarbeid heeft ingetrokken.
1.6 Bij brieven van 2 augustus 2000 en 14 augustus 2001 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiser gevraagd om een reactie op de stukken met betrekking tot de intrekking van de aanvraag door eiser. Bij schrijven van 28 augustus 2001 heeft de gemachtigde van eiser op vorenbedoelde stukken gereageerd.
1.7 Bij brief van 29 augustus 2001 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Haarlem, Awb 99/3693, d.d. 29 januari 2001. De rechtbank heeft de gemachtigde van verweerder tevens verzocht te reageren op de stukken met betrekking tot de intrekking van de aanvraag door eiser.
1.8 Bij brieven van 26 september 2001 heeft de gemachtigde van eiser op genoemde brief d.d. 29 augustus 2001 gereageerd.
1.9 Ook verweerder heeft op 26 september 2001 gereageerd op de brief d.d. 29
augustus 2001. Verweerder heeft in de brief tevens een reactie gegeven op de brief van eisers gemachtigde van 28 augustus 2001.
1.10 Zowel telefonisch als bij schrijven van 14 december 2001 zijn partijen er van in kennis gesteld dat het beroep wederom zal worden behandeld ter zitting van 22 januari 2002 en dat tijdens deze behandeling de feitelijke gang van zaken omtrent de intrekking van de aanvraag centraal zal staan.
1.11 Ter zitting van 22 januari 2002 is eiser verschenen bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. drs. Brugman, voornoemd.
2 OVERWEGINGEN
2.1 Primair dient te worden beoordeeld of eiser in zijn beroep kan worden ontvangen, nu is gebleken dat eiser op 13 april 2000 de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij echtgenote en het verrichten van loonarbeid heeft ingetrokken.
2.2 Eiser heeft zich bij brief van 28 augustus 2001 op het standpunt gesteld dat de intrekking van de aanvraag van de vergunning tot verblijf ten overstaan van een medewerker van de vreemdelingendienst geen effect heeft gehad omdat reeds tot niet inwilliging van die aanvraag besloten was. Daarnaast heeft die medewerker gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dit artikel is bepaald dat het verkeer tussen bestuursorgaan en belanghebbende door tussenkomst van een gemachtigde plaatsvindt indien die bij het bestuursorgaan bekend is. In deze zaak was het optreden van de gemachtigde van eiser bekend bij de korpschef van de regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland en bij verweerder. Eiser heeft (nog immer) belang bij een uitspraak in de onderhavige procedure omdat de gevraagde vergunning tot verblijf met de beperking verblijf bij echtgenote en het verrichten van loonarbeid mede ziet op het uitoefenen van het familieleven met de uit het huwelijk met zijn echtgenote geboren kinderen.
Bij brief van 26 september 2001 heeft eiser zich tevens op het standpunt gesteld dat in de bestreden beschikking ten onrechte het paspoortvereiste is tegengeworpen. Bij uitspraak van de zittingsplaats Haarlem is immers overwogen dat het paspoortvereiste een wettelijke grondslag ontbeert.
Ter zitting van 22 januari 2002 is van de zijde van eiser nog het volgende naar voren gebracht. Eiser is in april 2000 op eigen initiatief naar de Vreemdelingendienst gegaan om aan te geven dat hij niet meer samenwoonde met zijn echtgenote en dat hij een andere woning wilde hebben. De Vreemdelingendienst heeft eiser voorgesteld de aanvraag in te trekken. Bij ondertekening van de aanvraag had eiser één zaak helder voor ogen, namelijk dat hij gescheiden wilde leven van zijn echtgenote. Eiser heeft belang bij beoordeling van het onderhavige beroep. Het paspoortvereiste is ten onrechte tegengeworpen, zodat de bestreden beschikking dient te worden vernietigd. Bij het nemen van de nieuwe beslissing op het bezwaarschrift zal verweerder moeten overwegen of eiser op grond van artikel 8 EVRM in het bezit dient te worden gesteld van een vergunning tot verblijf.
2.3 Verweerder heeft bij brief van 26 september 2001 gesteld dat eiser, nu hij zijn aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf heeft ingetrokken, geen belang meer heeft bij een beoordeling van het bestreden besluit. Artikel 2:1 Awb bevat geen verplichting voor het bestuursorgaan om de gemachtigde van de aanvrager in te schakelen indien de aanvrager zich tot het bestuursorgaan wendt en te kennen geeft de door hem ingediende aanvraag te willen intrekken. Verweerder stelt zich dan ook op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
Voorzover niettemin een belang van eiser aangenomen wordt, wijst verweerder erop dat de aanvraag van eiser terecht niet is ingewilligd wegens het ontbreken van een geldig nationaal paspoort. De uitspraak van de zittingsplaats Haarlem van 29 januari 2001 doet hieraan niet af.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt zoals hiervoor weergegeven gehandhaafd. Voorts heeft verweerder nog aangegeven dat voor de beoordeling van de vraag of eiser in aanmerking komt voor verlening van een vergunning tot verblijf op grond van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor het familie- of gezinsleven tussen eiser en zijn uit het huwelijk geboren kinderen, eiser een nieuwe aanvraag kan indienen.
2.4 De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank is van oordeel dat eiser, toen hij zich op 13 april 2000 bij de Vreemdelingendienst vervoegde om mee te delen dat hij niet meer samenwoonde met zijn echtgenote en dat hij andere woonruimte wilde hebben, wist althans in redelijkheid had kunnen of moeten weten dat deze mededeling aan juist deze instantie, waarbij hij destijds, op 26 augustus 1997, de aanvraag om verlening van een vergunning tot verblijf voor verblijf bij zijn echtgenote en het verrichten van loonarbeid heeft gedaan, consequenties zou kunnen hebben voor deze aanvraag.
Hoewel niet conform A4/6.8.5 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc 1994) een proces-verbaal is opgemaakt, althans het dossier geeft hiervan geen blijk, is de rechtbank van oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn op basis waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de vrijwilligheid van de door eiser afgelegde verklaring omtrent zijn intrekking. In het dossier bevinden zich een zogenaamde D37 d.d. 13 april 2000 en een handgeschreven brief van dezelfde datum, welke beide door eiser zijn ondertekend. Uit de D37 kan worden opgemaakt dat de inhoud van dit stuk op een voor eiser begrijpelijke wijze met hem is doorgenomen en dat de strekking en het doel van de verklaring aan eiser duidelijk zijn gemaakt. Niet alleen is dit expliciet vermeld in de D37, ook de doorhaling van een passage in de D37, kennelijk met als doel deze niet van toepassing te achten, getuigt hiervan.
Daarnaast wordt in de handgeschreven brief expliciet vermeld dat eiser "bij deze" de vergunning tot verblijf voor verblijf bij echtgenote wil intrekken, onder vermelding dat de relatie "stuk" is, hij sedert november 1999 niet meer bij zijn echtgenote woont en zijn vrouw een nieuwe vriend heeft. De ter zitting namens eiser gestelde omstandigheid dat de brief niet door eiser persoonlijk is geschreven doet in casu in dit verband aan de waarde van de brief niet af, nu eiser deze brief, zoals hiervoor al reeds is opgemerkt, persoonlijk heeft ondertekend en deze brief in samenhang met de D37 moet worden beschouwd. Voorts heeft de rechtbank uit hetgeen eiser ter zitting heeft verklaard niet kunnen afleiden dat sprake is geweest van een onjuiste handelwijze van verweerder die er toe zou hebben geleid dat eiser zijn aanvraag min of meer gedwongen althans onvrijwillig zou hebben ingetrokken.
Tot slot merkt de rechtbank op dat van een overhaaste beslissing om naar de Vreemdelingendienst te gaan om aldaar bovengenoemde mededelingen te doen, niet kan worden gesproken, nu in de handgeschreven brief staat vermeld dat eiser sedert november 1999 niet meer bij zijn echtgenote woont en eiser zich eerst in april 2000 tot de Vreemdelingendienst heeft gewend.
Ten aanzien van de stelling van de zijde van eiser dat de medewerker van de Vreemdelingdienst, door het niet inschakelen van de gemachtigde, in strijd met het bepaalde in artikel 2:1 van de Awb heeft gehandeld overweegt de rechtbank dat dit artikel, zoals verweerder ook bij brief van 26 september 2001 heeft gesteld, geen verplichting voor het bestuursorgaan bevat om de gemachtigde van de aanvrager in te schakelen indien de aanvrager zich persoonlijk tot het bestuursorgaan wendt en te kennen geeft de door hem ingediende aanvraag te willen intrekken. Artikel 2:1 van de Awb geeft slechts aan dat "een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen kan laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen".
Niet is gebleken dat eiser de aanwezigheid van een gemachtigde op 13 april 2000 nodig achtte. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad door de afwezigheid van zijn gemachtigde.
2.5 Gelet op het vorenstaande gaat de rechtbank uit van de (rechtmatigheid van de) intrekking van de aanvraag door eiser.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat eiser door de intrekking van zijn aanvraag geen belang meer heeft bij de beoordeling van het onderhavige beroep. Door de intrekking is de grondslag immers ontvallen aan het op deze aanvraag betrekking hebbende bestreden besluit. Aan toetsing of eiser verblijf dient te worden toegestaan op grond van het in artikel 8 EVRM neergelegde recht op respect voor het familie-of gezinsleven met de uit het huwelijk van eiser geboren kinderen komt de rechtbank dan ook niet toe, omdat de bestreden beslissing de grondslag is van het onderhavige geschil. Of eiser aanspraak kan maken op een vergunning tot verblijf op grond van artikel 8 EVRM dient getoetst te worden aan andere criteria dan een vergunning tot verblijf met als doel verblijf bij echtgenote. De rechtbank merkt op dat voor een beroep op gezinsleven eiser een nieuwe aanvraag dient in te dienen.
2.7 Het beroep is derhalve niet-ontvankelijk.
2.8 Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
3 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.P.H.I. Cleerdin en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. de Vries als griffier op 28 februari 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden:
28 februari 2002.