ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2702

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/8311 OVERIO GV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. Blomsma
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke heroverweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 maart 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoeker, een Mauritaanse nationaliteit houder, had eerder een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling, welke door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) was afgewezen. Na een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep, heeft verzoeker op 27 januari 2001 verzocht om heroverweging van het in rechte onaantastbare besluit van 10 november 1999. De voorzieningenrechter constateert dat de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Vreemdelingenwet (Vw) geen procedure voor heroverweging van een eerder besluit kennen, en dat het verzoek door de IND als een nieuwe aanvraag is opgevat, waarop artikel 4:6 Awb van toepassing is.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de IND ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van de voornemenprocedure, zoals vereist door de wet. De beslissing van de IND op het verzoek om heroverweging is genomen zonder de vereiste procedure te volgen, wat betekent dat het beroep tegen deze beschikking een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter heeft daarom het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat inhoudt dat de uitzetting van verzoeker moet worden opgeschort totdat er op het beroep is beslist. Tevens is de IND veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, die op EUR 644,-- zijn vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van het volgen van de juiste procedures in vreemdelingenzaken en de rechten van verzoekers in het kader van heroverweging van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 02/8311 OVERIO GV
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1981,
verblijvende te B,
van Mauritaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9808.13.2100,
gemachtigde: mr. R.M.J. Lanting, advocaat te Deventer;,
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. N. Saanen-Siebenga, advocaat te 's-Gravenhage.
1 Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 14 augustus 1998 een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Verweerder heeft bij beschikking van 3 juli 1999 deze aanvraag niet ingewilligd. Verzoeker heeft hiertegen bij brief van 8 juni 1999 bezwaar gemaakt. Op 10 november 1999 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Verzoeker heeft hiertegen op 11 januari 2000 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep is bij uitspraak van 25 mei 2000 niet-ontvankelijk verklaard.
Bij brief van 27 januari 2001 heeft verzoeker verweerder verzocht om ambtelijke heroverweging van de beschikking van 10 december 1999. Bij brief van 3 juli 2001 heeft verweerder het verzoek om heroverweging niet ingewilligd. Daartegen heeft verzoeker bij brief van 27 juli 2001 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 30 januari 2002 heeft verweerder aangegeven dat de brief van 3 juli 2001 komt te vervallen en het verzoek om heroverweging van 27 januari 2001 (wederom) niet ingewilligd. Op grond van het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar geacht mede te zijn gericht tegen de brief van 30 januari 2002.
1.2 Bij brief van 30 januari 2002 is aan verzoeker meegedeeld dat de behandeling van het bezwaar niet in Nederland mag worden afgewacht. Bij verzoekschrift van 31 januari 2002 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot in bezwaar is beslist. Het verzoek is ter zitting van 14 maart 2002 behandeld. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 De voorzieningenrechter stelt vast dat voldaan wordt aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). De president zal toetsen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
3 Standpunten
3.1 Verweerder heeft het verzoek om heroverweging afgewezen, omdat geen sprake is van de omstandigheid dat de beslissing van 10 december 1999 onmiskenbaar onjuist was. Voorts is op een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar besluit waarbij geen nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn vermeld artikel 4:6 Awb van toepassing.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat nu verzoeker aan het verzoek om heroverweging geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 Awb ten grondslag heeft gelegd, verweerder dit verzoek onder verwijzing naar de eerdere beschikking van 10 december 1999 heeft kunnen afwijzen.
3.2 Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de beschikking van 30 januari 2002 in strijd is met de zorgvuldigheid. Hierbij is van belang dat het verzoek om heroverweging pas na ruim vijf maanden op formele gronden is afgedaan en nog eens zeven maanden later wordt aangedrongen op vertrek uit Nederland.
Voorts is verzoeker van mening dat het verzoek om heroverweging niet op voorhand kansloos is.
4 Overwegingen
4.1 Verzoeker heeft verweerder gevraagd te komen tot een heroverweging van het in rechte onaantastbaar besluit van 10 november 1999. De voorzieningenrechter stelt vast dat de Awb, noch Vw of Vw 2000 een dergelijke aanvraag kent. Het verzoek is door verweerder kennelijk ook opgevat als een nieuwe aanvraag waarop artikel 4:6 Awb van toepassing is. De voorzieningenrechter onderschrijft dit standpunt en vindt daarin steun in de vaste jurisprudente van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in zaken waarin is verzocht om terug te komen op een eerder onaantastbaar geworden besluit. Dat betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3 Awb, waarop vervolgens alle procedurele bepalingen van de Awb en de Vw (2000) van toepassing zijn.
Artikel 39 Vw 2000, eerste lid bepaalt dat "indien Onze Minister voornemens is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning of het verlengen van de geldigheidsduur ervan af te wijzen, dan wordt de vreemdeling hiervan, onder opgave van redenen, schriftelijk mededeling gedaan. Het schriftelijke voornemen wordt aan de vreemdeling meegedeeld door uitreiking of toezending ervan. (..)" Volgens het tweede lid van voornoemd artikel moet de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze hierop naar voren te brengen. Blijkens het derde lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld worden omtrent te termijn, bedoeld in het tweede lid, alsmede de toepassing van de voorgaande leden.
De mogelijkheid om af te wijken van de voornemenprocedure in geval van een verzoek om heroverweging is niet vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur.
Gelet op het bepaalde in artikel 79, eerste lid, juncto artikel 80, Vw 2000 is afdeling 7:1 Awb (bezwaar) niet van toepassing op asielaanvragen.
In het onderhavige geval dateert het verzoek om heroverweging van 27 januari 2001. De beslissing hierop is genomen op 30 januari 2002. Hierbij is ten onrechte geen gebruik gemaakt van de zogenaamde voornemenprocedure. Voorts is in de rechtsmiddelenclausule bij de beschikking van 30 januari 2002 opgenomen dat hiertegen bezwaar open zou staan terwijl ingevolge artikel 79 juncto artikel 80 Vw 2000 direct beroep open staat.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder op grond van het bepaalde in artikel 6:15 Awb het bezwaar tegen de beschikking van 30 januari 2002 zal dienen door te zenden naar de rechtbank. Voorts is de voorzieningenrechter van oordeel dat -gelet op de omstandigheid dat verweerder heeft nagelaten de voornemenprocedure te volgen- het beroep tegen de beschikking van 30 januari 2002 een redelijke kans van slagen heeft zodat het verzoek zal moeten worden toegewezen.
4.2 Gelet op het bovenstaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
4.3 De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84 j 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zoals hierna weergegeven.
5 Beslissing
De voorzieningenrechter:
*wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast de uitzetting van verzoeker achterwege te laten totdat vier weken zijn verstreken nadat op het beroep is beslist;
*veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten ad EUR 644,--, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Blomsma en in het openbaar
uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier op 28 maart 2002.