ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2696

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/35566 VRWET
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.C.R. Derkx
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening voor alleenstaande vrouw van de Ajuraan-clan in Somalië

In deze zaak verzocht een alleenstaande vrouw van de Ajuraan-clan, een minderheidsgroep zonder traditioneel woongebied in Somalië, om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen totdat op haar bezwaar tegen de afwijzing van haar vluchtelingenaanvraag was beslist. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vrouw, die sinds 21 december 1999 in Nederland verblijft, een reëel risico loopt op verkrachting en plundering bij terugkeer naar het relatief veilige Noorden van Somalië. De voorzieningenrechter baseerde zijn oordeel op verschillende ambtsberichten, waaronder een individueel ambtsbericht van 5 december 2000, dat de zorgelijke situatie van Ajuraan-vrouwen in ontheemdenkampen beschrijft. De voorzieningenrechter concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de vrouw niet in aanmerking zou komen voor bescherming en dat haar bezwaar een redelijke kans van slagen had. De voorzieningenrechter wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe, waardoor de uitzetting van de vrouw werd opgeschort totdat op haar bezwaar was beslist. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de vrouw, vastgesteld op € 161.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
voorzieningenrechter
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
nevenzittingsplaats Rotterdam
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/35566 VRWET
Inzake : A, verzoekster, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. drs. J.M. Walls, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. T. Ponte, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoekster, geboren op [...] 1970, bezit de Somalische nationaliteit. Zij verblijft sedert 21 december 1999 als vreemdeling in de zin van de vreemdelingenwetgeving in Nederland. Op 23 december 1999 heeft zij een aanvraag ingediend om toelating als vluchteling. Hierop is door verweerder op 13 februari 2001 afwijzend beslist. De aanvraag om toelating als vluchteling is niet ingewilligd wegens kennelijke ongegrondheid ervan. Verzoekster heeft op 9 maart 2001 tegen dit besluit een bezwaarschrift ingediend. Verweerder heeft op grond van artikel 32 Vw bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal worden gelaten.
2. Op 31 juli 2001 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op haar bezwaar is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en tot het ongegrond verklaren van het bezwaar.
3. De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 februari 2002. Ter zitting is verschenen verzoekster in persoon, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht ( Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op 1 april 2001 is in werking getreden de wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet (Vreemdelingenwet 2000, hierna Vw2000), Stb. 2000, 495. Gezien het bepaalde in artikel 7 :11 Awb, artikel 118 Vw2000 en de Memorie van Toelichting hierop zal op het bezwaar met toepassing van het materiële recht zoals neergelegd in de bepalingen bij of krachtens de Vw2000 moeten worden beslist.
Artikel 118, tweede lid, Vw2000 bepaalt dat op de behandeling van een bezwaarschrift tegen een besluit op grond van de Vw dat is bekend gemaakt voor het tijdstip van de inwerkingtreding van de Vw2000, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. Het woord 'recht' in dit artikellid heeft blijkens de Memorie van Toelichting betrekking op de procedurevoorschriften. Gelet hierop blijven de artikelen 31en 32 Vw van toepassing.
Ingevolge artikel 32, eerste lid, Vw blijft uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, achterwege indien:
a. de vreemdeling een aanvraag heeft gedaan als bedoeld in artikel 15, tenzij er in redelijkheid geen twijfel over kan bestaan dat geen gevaar bestaat voor vervolging als omschreven in dat artikel:
b. de vreemdeling enige andere aanvraag om toelating heeft gedaan terwijl er aanleiding bestaat om aan te nemen dat het bezwaar, dat gericht is tegen de beschikking die strekt tot weigering van toelating, een redelijke kans van slagen heeft.
Gezien het bepaalde in artikel 7:11 Awb, artikel 118 Vw2000 en de Memorie van Toelichting hierop zal overigens op het bezwaar moeten worden beslist met toepassing van het materiële recht zoals neergelegd in de bepalingen bij of krachtens de Vw2000.
3. Verzoekster stelt in aanmerking te komen voor toelating in Nederland. Zij voert aan gegronde vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag te hebben, subsidiair bij terugkeer naar Somalië te zullen worden onderworpen aan een bij artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verboden behandeling. Meer subsidiair stelt zij in aanmerking te komen voor toelating op grond van individuele redenen van klemmende humanitaire aard. Tot slot stelt zij op grond van haar stamafkomst en van het feit dat zij een alleenstaande vrouw is in aanmerking te komen voor categoriale bescherming.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet in aanmerking komt voor toelating en dat uitzetting niet achterwege hoeft te blijven.
5. Om proceseconomische redenen zal de voorzieningenrechter zich eerst buigen over verzoeksters stelling dat zij in aanmerking komt voor toelating op grond van individuele redenen van klemmende humanitaire aard, dan wel voor categoriale bescherming, derhalve voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 lid 1 sub c respectievelijk d Vw 2000.
6. Verzoekster voert in dit kader aan dat zij behoort tot de bevolkingsgroep Ajuraan, een minderheidsclan die geen traditioneel woongebied heeft in de relatief veilige gebieden van Somalië. Zij is afkomstig uit Mogadishu, gelegen in het conflictgebied en heeft nimmer in het veilige Noorden van Somalië verbleven. Bovendien is haar echtgenoot overleden. Bij vestiging in het relatief veilige gebied zou verzoekster derhalve in een dubbel kwetsbare positie geraken. Niet alleen behoort zij tot een minderheidsgroep, maar ook kan zij zich daar niet tot haar (schoon)familie wenden voor bescherming.
7. Verweerder stelt zich op het standpunt dat noch verzoeksters clanafkomst, noch haar positie als alleenstaande vrouw eraan in de weg staat haar het veilige Noorden van Somalië als verblijfsalternatief tegen te werpen. Hij beroept zich hiertoe op de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken inzake Somalië van 16 februari 2000 en 12 juni 2001, alsmede op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 januari 2002, nr. 200105382/1.
Het ambtsbericht van 16 februari 2000 vermeldt - voor zover hier relevant - dat ontheemden behorend tot de minderheidsgroepen zich in groten getale in het relatief veilige deel van Somalië hebben gevestigd, waar zij niet worden vervolgd en waar in het algemeen hun veiligheid niet in gevaar is. In dit gebied zijn de regionale besturen in toenemende mate in staat gebleken de veiligheid te handhaven, zodat de noodzaak van bescherming door de clan(familie) is afgenomen.
Op grond van dit ambtsbericht heeft verweerder besloten het categoriale beschermingsbeleid ten aanzien van Somalische minderheidsgroepen te beëindigen. In haar bovengenoemde uitspraak kwam de ABRvS tot het oordeel dat deze beleidswijziging de (marginale) rechterlijke toets kon doorstaan. Verweerder leidt uit de informatie vervat in de genoemde ambtsberichten, alsmede uit de uitspraak van de ABRvS af, dat verzoekster niet alleen niet in aanmerking komt voor categoriale bescherming, maar evenmin voor een vergunning op individuele gronden als bedoeld in artikel 29 lid 1 sub c Vw 2000. Verweerder ziet geen aanleiding om aan te nemen dat hetgeen in genoemde ambtsberichten is vermeld over de veiligheid van minderheidsgroepen niet van toepassing zou zijn op de Ajuraan in het algemeen, of op alleenstaande vrouwen behorend tot deze bevolkingsgroep in het bijzonder.
8. De voorzieningenrechter overweegt hieromtrent het volgende.
9. Nu verweerder zijn eerdere bedenkingen tegen verzoeksters stellingen omtrent haar stamafkomst ter zitting heeft laten varen, is niet langer in geschil dat verzoekster behoort tot de Ajuraan-clan, zijnde een minderheidsgroep zonder clan(familie)banden in het veilige deel van Somalië.
Betreffende deze clan is op 5 december 2000 een individueel ambtsbericht uitgebracht door de Minister van Buitenlandse Zaken, dat verweerder (mede) ten grondslag heeft gelegd aan de bestreden beschikking van 13 februari 2001. Ter zitting heeft verweerder dit ambtsbericht overgelegd. Het vermeldt onder meer:
"Ajuraan hebben zich hervestigd in het noorden van Somalië, met name in Galcayo en Bosasso (Puntland), en in Las Anod, Berbera, Burao en Hargeisa (Somaliland). De meeste Ajuraan zijn in 1994 vanuit de provincies Bay en Bakool naar het noorden gevlucht. Nog steeds komen er elke maand enkele families in het noorden aan.
De Ajuraan in het noorden zijn economisch kwetsbaar. Armoede, voedselonveiligheid en ondervoeding zijn vooral het gevolg van het feit dat de Ajuraan niet behoren tot de overheersende clanfamilies in het noorden.
De Ajuraan wonen in het noorden deels in ontheemdenkampem. In een aantal kampen lopen de vrouwen grote risico's slachtoffer te worden van verkrachting en/of plundering."
In het ambtsbericht van 12 juni 2001 staat op pagina 61:
"Ajuraan hebben zich hervestigd in het Noorden van Somalië, met name in Galcayo en Bosasso (Puntland) en in Las Anod, Berbera en Hargeisa(Somaliland). Het gaat hierbij zeker om enkele tienduizenden personen. De meeste Ajuraan zijn in 1994 vanuit de provincies Bay en Bakool gevlucht. Nog steeds komen er elke maand enkele families in het noorden aan.
Zij wonen deels in ontheemdenkampen."
Laatstgenoemd ambtsbericht rept met geen woord over de situatie van vrouwen behorende tot de Ajuraan in de ontheemdenkampen. Ter zitting kon verweerder geen specifiek antwoord geven op de vraag of de in het individueel ambtsbericht van 5 december 2000 beschreven zorgelijke situatie van Ajuraan-vrouwen in ( een aantal ) ontheemdenkampen in het Noorden al dan niet veranderd was.
Dit leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel, dat op voorhand niet uitgesloten moet worden geacht dat Ajuraan-vrouwen bij terugzending naar het Noorden van Somalië nog steeds het reële risico lopen slachtoffer te worden van verkrachting en/of plundering. Het ambtsbericht van 5 december 2000 dateert immers slechts van een half jaar eerder dan dat van 12 juni 2001. In dit licht bezien acht de voorzieningenrechter het enkele feit dat laatstgenoemd ambtsbericht de eerder beschreven problemen niet meer vermeldt onvoldoende reden om aan te nemen dat deze problemen "dus" tot het verleden behoren.
In dit verband acht de voorzieningenrechter tevens van belang wat het ambtsbericht van 12 juni 2001 op pagina 49 e.v. vermeldt over de positie van alleenstaande vrouwen in Somalië. Een weduwe kan in het algemeen terugvallen op de bescherming van zowel haar eigen familie als die van haar schoonfamilie. Op deze bescherming zou verzoekster zich bij verwijdering naar het veilige gebied van Somalië niet kunnen beroepen, ervan uitgaande dat zowel haar eigen familie als die van haar overleden echtgenoot zich in (de omgeving van ) Mogadishu bevindt. Voorts wordt gesteld dat over de positie van vrouwen behorende tot de minderheidsgroepen weinig specifieke informatie beschikbaar is.
11. Het voorgaande voert de voorzieningenrechter tot het oordeel dat verweerder vooralsnog onvoldoende gemotiveerd heeft, waarom hij zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat verzoekster bij verwijdering naar de relatief veilige gebieden van Somalië niet een reële kans loopt bloot te komen te staan aan verkrachting en/of plundering.
Op dit punt heeft het bezwaar van verzoekster dan ook een redelijke kans van slagen. Bij deze stand van zaken kan hetgeen verzoekster overigens aan haar bezwaar ten grondslag heeft gelegd onbesproken blijven. De gevraagde voorlopige voorziening komt voor toewijzing in aanmerking.
12. Bij heroverweging in bezwaar van de bestreden beschikking zal verweerder zich dienen af te vragen of de regionale besturen in het relatief veilige deel van Somalië inmiddels ook in staat zijn gebleken de in het ambtsbericht van 5 december 2000 beschreven problemen van Ajuraan-vrouwen in de ontheemdenkampen zodanig te verminderen, dat verweerder - nu hij zich niet langer gehouden acht voor enige minderheidsgroep een categoriaal beschermingsbeleid te voeren - er in redelijkheid van kan afzien vreemdelingen behorend tot deze speciale categorie in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 lid 1 sub c Vw 2000.
In dit verband verwijst de voorzieningenrechter op TBV 2001/29 van 20 september 2001, bevattende een nadere uitwerking van het beleid inzake de verstrekking van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van klemmende redenen van humanitaire aard als bedoeld in artikel 29 lid 1 sub c Vw 2000. Het TBV vermeldt onder meer :
"Hoofdstuk C1/4.4.2 "Beoordeling" wordt als volgt aangevuld. Na de bestaande tekst van C1/4.4..2.3 wordt de volgende tekst toegevoegd:
"4.2.4 Bijzondere individuele klemmende redenen van humanitaire aard.
In de gevallen waarin de asielzoeker individuele klemmende redenen van humanitaire aard aanvoert die verband houden met de redenen van het vertrek uit het land van herkomst en met asielrelaas, kunnen die aanleiding geven tot verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c Vreemdelingenwet. Het dient hierbij te gaan om dusdanige individuele humanitaire omstandigheden dat in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling terugkeert naar het land van herkomst.
Een voorbeeld van een situatie als hierboven omschreven kan de omstandigheid zijn waarin ten aanzien van een bepaald land door de Staatssecretaris van Justitie een beleidsoverweging is gemaakt die stelt dat de situatie in een gedeelte van het land van herkomst categoriaal beschermingsbeleid zou indiceren, echter dit categoriaal beschermingsbeleid wordt niet gevoerd omdat er in een ander deel van het land van herkomst een verblijfsalternatief is. In dat geval kan, indien een vreemdeling die afkomstig is van buiten het gebied dat als verblijfsalternatief geldt aannemelijk maakt dar er individuele klemmende humanitaire redenen zijn waardoor in redelijkheid niet kan worden verlangd dat de vreemdeling gaat wonen in het gebied dat alsverblijfsalternatief geldt, een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder c Vreemdelingenwet worden verleend.
De beoordeling of de asielzoeker op deze grond in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel dient pas plaats te vinden nadat is vastgesteld dat de vreemdeling niet aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vreemdelingenwet of het hierboven beschreven traumatabeleid."
Indien verweerder in bezwaar zijn standpunt handhaaft dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29 lid a, b, c (traumatabeleid) of d Vw 2000, zal hij zich dienen af te vragen of verzoekster wellicht een verblijfsaanspraak kan ontlenen aan het in dit TBV beschreven beleid.
13. Nu de gevraagde voorziening zal worden toegewezen ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid Awb te veroordelen in de kosten die verzoeker in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van ? 80,50 en wegingsfactor 1).
III. BESLISSING:
De voorzieningenrechter:
RECHT DOENDE:
1. wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe in die zin dat verweerder wordt gelast de uitzetting van verzoekster achterwege te laten totdat op het bezwaar van 9 maart 2001 is beslist;
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 161, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker dient te vergoeden;
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M.C.R. Derkx en uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Kelder, griffier.
afschrift verzonden op: 14 maart 2002