ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2665

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/19763
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onzorgvuldige behandeling van asielaanvraag door de Immigratie- en Naturalisatiedienst

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 april 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beschikking van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) inzake de asielaanvraag van eiser, een Iraanse nationaliteit. Eiser had op 11 maart 2002 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 14 maart 2002 door de IND was afgewezen. Eiser stelde dat de IND onzorgvuldig had gehandeld door zijn zienswijze, die na afloop van de termijn maar vóór de beschikking was ingediend, niet mee te nemen in de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat het in strijd was met artikel 3.117, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) dat de zienswijze niet was meegenomen in de beslissing. De rechtbank vond dat de IND de zienswijze had moeten overwegen, ongeacht de mening van de IND dat deze geen aanleiding gaf voor een andere beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de beschikking van 14 maart 2002 en bepaalde dat de IND opnieuw op de aanvraag moest beslissen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de IND veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op 644 euro werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid in de behandeling van asielaanvragen en de noodzaak om zienswijzen van betrokkenen serieus te overwegen.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/19763
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1975,
van Iraanse nationaliteit,
IND dossiernummer 9801.15.2076,
gemachtigde: mr. R.C. van den Berg, advocaat te Eindhoven,
eiser;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. L.J.J. Stams,
ambtenaar ten departemente, verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 15 januari 1998 heeft eiser aanvragen ingediend om toelating als vluchteling en verlening van een vergunning tot verblijf. Bij beschikking van 8 april 1999 heeft verweerder deze aanvragen niet ingewilligd. Hiertegen is op 27 april 1999 bezwaar gemaakt, dat bij beschikking van 26 februari 2000 ongegrond is verklaard. Op 27 maart 2000 is beroep ingesteld bij de rechtbank.
Bij uitspraak van 16 oktober 2000 heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle, het beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak staat geregistreerd onder Awb 00/3855.
1.2 Op 11 maart 2002 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 14 maart 2002 heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
1.3 Bij beroepschrift van 15 maart 2002 heeft eiser beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van vrijdag 5 april 2002 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan. Aangezien verweerder de aanvraag heeft afgewezen in het aanmeldcentrum (AC), dient beoordeeld te worden of de aanvraag in het kader van de AC-procedure zonder schending van zorgvuldigheid had kunnen worden afgedaan.
De rechtbank zal zich eerst uitlaten over de primaire stelling van eiser dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de uitgebrachte zienswijze niet mee te nemen in de beoordeling van de aanvraag zoals neergelegd in de bestreden beschikking, als gevolg waarvan de beschikking zou moeten worden vernietigd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat een beschikking genomen mag worden zonder de zienswijze af te wachten en daar rekening mee te houden. Er is door verweerder een termijn gesteld voor indiening van een zienswijze, waaraan door de rechtshulp niet is voldaan. Bovendien geeft de zienswijze, gelet op de inhoud ervan, geen aanleiding voor een andere beslissing.
2.2 De rechtbank oordeelt als volgt.
Uit de beschikbare gegevens blijkt dat eiser zich op 11 maart 2002 om 11.35 uur heeft aangemeld bij het AC in Zevenaar. De termijn van 48 uur waarbinnen verweerder de aanvraag in het AC-model kon afdoen, liep af op 14 maart 2002 om 17.35 uur. De beschikking is uitgereikt op 14 maart 2002 om 17.15 uur, zodat geen sprake is van overschrijding van de termijn van 48 uur. In de beschikking is opgenomen dat eiser geen gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid een zienswijze op het voornemen in te dienen.
Artikel 3.117, tweede lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb2000) bepaalt dat de vreemdeling zijn zienswijze binnen drie proces-uren schriftelijk naar voren brengt. Blijkens het derde lid van artikel 3.117 Vb2000 is een schriftelijke zienswijze tijdig ingediend, indien deze voor het einde van de termijn is ontvangen. Het vijfde lid van artikel 3.117 Vb2000 geeft aan dat rekening wordt gehouden met een na afloop van de termijn ontvangen schriftelijke zienswijze, indien de beschikking nog niet bekend is gemaakt.
Op 14 maart 2002 om 13.30 uur is een kopie van het nader gehoor (en naar de rechtbank aanneemt ook het voornemen) aan rechtshulp overhandigd, waarna direct is begonnen met de nabespreking van dat nader gehoor. De in het Vb2000 opgenomen termijn van drie proces-uren voor nabespreking van het nader gehoor en eventuele indiening van een zienswijze eindigde derhalve om 16.30 uur.
Uit het zogenoemde termijnformulier 48-uurs procedure (dossierstuk 7) blijkt niet duidelijk op welk moment door verweerder gerappelleerd is en of eventueel een (nadere) termijn voor indiening van de zienswijze is gegeven. Wel staat vast dat op 14 maart 2002 om 16.48 uur een zienswijze is ingediend door mr. A.H. Hekman, namens mr. R.C. van den Berg.
De in het Vb2000 opgenomen termijn van drie proces-uren voor indiening van een zienswijze is overschreden, nu de zienswijze om 16.48 uur is ingediend.
De beschikking is om 17.15 uur aan eiser uitgereikt. De rechtbank acht het in strijd met het bepaalde in het vijfde lid van artikel 3.117 Vb2000 dat de ingediende zienswijze hierbij niet is meegenomen, waarbij de rechtbank nog opmerkt dat de termijn van 48 uur pas verstreek om 17.35 uur.
Dat de zienswijze naar de mening van verweerder geen aanleiding geeft voor een andere beslissing, maakt bovenstaand oordeel van de rechtbank niet anders, nu dit niet afdoet aan de onzorgvuldige totstandkoming van de bestreden beslissing.
2.3 Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond.
2.4 Nu eiser in het gelijk wordt gesteld, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten.
3 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de beschikking van 14 maart 2002;
- bepaalt dat verweerder opnieuw op de aanvraag zal beslissing met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ad 644 euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiser dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Smeele en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar als griffier op 11 april 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen een week na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
11 april 2002.