Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 12331 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 12334 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1964, van Ivoriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. P.E. Vos, advocaat te Haarlem.
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.J. Stams, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 17 februari 2002, genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure, is de door verzoeker op 14 februari 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 17 februari 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 17 februari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 Op 25 februari 2002 zijn aanvullende gronden ingediend die voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening hebben te gelden. Tevens is er op gelijke datum van de zijde van verzoeker een in de Franse taal opgesteld stuk overgelegd.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 februari 2002. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielaanvragen binnen 48 uur.
Deze procedure leent zich slechts voor die zaken waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarvan binnen 48 procesuren op zorgvuldige wijze kan worden beoordeeld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan worden afgewezen.
2.4 Ter ondersteuning van zijn asielaanvraag heeft verzoeker – kort samengevat en voor zover van belang - het volgende naar voren gebracht. Verzoeker behoort tot de Malinke bevolkingsgroep en is afkomstig uit Ivoorkust. Vanaf begin 1995 tot begin 2000 heeft verzoeker in Amerika gewoond en er gewerkt als monteur bij meerdere taxigarages. Tevens trad hij er op als artiest in een theatergroep. Terug in Ivoorkust was verzoeker werkzaam als monteur. In oktober of november 2000 werd zijn garage in brand gestoken door regeringsgezinde demonstranten. Volgens verzoeker was de reden hiervan gelegen in het feit dat hij uit het Noorden afkomstig is. De aanleiding die verzoeker deed besluiten zijn land van herkomst te verlaten, is deels gelegen in de gebeurtenissen die in 2000 hebben plaatsgevonden in Abidjan. Daarbij is de oudere broer van verzoeker, genaamd B, vermoord. Tijdens een protest tegen de arbitraire uitschakeling van de presidentskandidaat is verzoeker tezamen met zijn echtgenote en honderden andere demonstranten aangehouden voor ondervraging. Verzoeker en zijn echtgenote zijn gemarteld in het gebouw van de politieschool. Op voorstel van de regering werd verzoeker na drie dagen weer vrijgelaten. Zijn echtgenote kreeg vervolgens een miskraam. Daarnaast heeft verzoeker problemen ondervonden vanwege zijn sympathie en activiteiten voor een (sub)groepering van de politieke parij ‘Rassemblement des Républicains’ (voortaan: RDR). Hij had menig woordenwisseling met jongens uit zijn woonwijk die tegen de activiteiten van de groepering waren. Onder de jongens zaten enkele informanten van de autoriteiten, die verzoeker hebben verraden. De politie kwam in maart, juli en oktober 2001 ’s nachts huiszoekingen doen bij verzoeker. Bij de laatste huiszoeking is verzoeker verteld dat, indien ze voor de vierde keer terugkwamen, hij zou worden gearresteerd en dat zijn lichaam zou verdwijnen. Daar verzoeker zich hierdoor bedreigd voelde, is hij in oktober 2001 bij een vriend gaan logeren. Hier heeft hij, met onderbreking van een week toen zijn echtgenote overkwam, tot aan zijn uitreis verbleven. Hij kon niet eerder uitreizen, daar hij daarvoor de financiële middelen niet had.
2.5 Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat de bestreden beschikking zo moet worden begrepen dat zelfs als van de geloofwaardigheid van het asielrelaas moet worden uitgegaan, het relaas onvoldoende is voor de conclusie dat er een rechtsgrond voor toelating bestaat. Uit het relaas kan niet worden afgeleid dat verzoeker in zijn land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of een reëel risico loopt op een behandeling als verboden in artikel 3 EVRM. Gelet op deze nadere stellingname van verweerder ter zitting hoeft verzoekers – voor het merendeel terechte – kritiek op de onderbouwing van verweerders overwegingen dat aan de geloofwaardigheid van het relaas wordt getwijfeld, niet te worden besproken.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 Verweerder heeft – uitgaande van de juistheid van verzoekers relaas - terecht geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat verzoeker in zijn land van herkomst in zodanige bijzondere negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, dat hij moet vrezen voor vervolging. Uit het ambtsbericht van 7 september 2001 (met kenmerk DPV/AM-717679) blijkt van een reeks van incidenten die in het jaar 2000 hebben plaatsgevonden in Abidjan. Volgens datzelfde ambtsbericht is er echter vanaf maart 2001 een omslag te constateren en hebben zich sedertdien geen grootschalige confrontaties meer voorgedaan en zijn de tegenstellingen tussen de verschillende partijen enigszins gepacificeerd. Verzoeker heeft niet aannemelijk gemaakt dat het ambtsbericht in zoverre een deugdelijke feitelijke basis ontbeert en evenmin gesteld dat de situatie in Ivoorkust zich na publicatie van dat ambtsbericht anders heeft ontwikkeld.
2.8 Verzoeker heeft gesteld naar aanleiding van de demonstraties eind 2000 te zijn gedetineerd. Doch het gegeven dat hij na drie dagen weer is vrijgelaten - op voorstel van de regering - doet reeds afbreuk aan de juistheid van de stelling dat hij nog in de negatieve aandacht van de autoriteiten staat. Voorts kan uit de stellingen omtrent de nachtelijke huiszoekingen in de woning van verzoeker in maart, juli en oktober 2001 evenmin worden afgeleid dat sprake is van problemen voor verzoeker, die op vervolging in de zin van het verdrag duiden. Deze huiszoekingen werden uitgevoerd door de politie, doch verzoeker heeft verklaard hierbij telkens ongemoeid te zijn gelaten. De concrete aanleiding voor die zoekingen is bovendien door verzoeker niet zodanig geconcretiseerd, dat die zoekingen zelf reeds op relevante vrees voor vervolging moeten duiden. De angst van verzoeker voor arrestatie tijdens een eventuele vierde huiszoeking, wordt in dit licht onvoldoende geacht, juist omdat hij eerder ongemoeid is gelaten. Anders dan verzoeker in beroep nog heeft gesteld, is de enkele inbreuk op het grondrecht van eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer (het huisrecht) door illegale huiszoekingen op zichzelf onvoldoende om te spreken van vluchtelingrechtelijk relevante vervolging die beroep op artikel 33 van het Vluchtelingenverdrag rechtvaardigt.
Dat het niet aannemelijk is dat verzoeker in de negatieve belangstelling van de Ivoriaanse autoriteiten staat, wordt nog bevestigd door de verklaring van verzoeker dat zijn eigenlijke reisdoel Bangkok was en hij op zijn eigen paspoort, gecontroleerd het land heeft verlaten. Zowel in het eerste als in het nader gehoor heeft hij verklaard dat hij naar Bangkok toe wilde om te kijken naar de mogelijkheden voor het inkopen van goederen, zoals T-shirts. Voorts heeft verzoeker verklaard dat hij in januari 2001 heeft geprobeerd een Schengenvisum bij de Franse ambassade te verkrijgen. Hij wilde namelijk als handelaar naar Frankrijk om daar spullen in te kopen.
2.9 De beschrijving door verzoeker van de algehele situatie in Ivoorkust, die overigens niet afwijkt van de situatie beschreven in voornoemd ambtsbericht, is, mede gelet op het vorenoverwogene, op zichzelf onvoldoende voor de conclusie dat verzoeker daadwerkelijk wordt gezocht in zijn land van herkomst en uit dien hoofde moet vrezen voor vervolging of wrede en onmenselijke behandeling. Verweerder heeft er bovendien terecht op gewezen dat uit verzoekers relaas niet kan worden afgeleid dat hij zich als bijzondere tegenstander van de overheid in Ivoorkust heeft geprofileerd en in wezen niet meer dan marginale politieke activiteiten heeft verricht. Tegen die achtergrond is zijn enkele stelling betrokken te zijn geweest bij RDR onvoldoende om de conclusie te wettigen dat verzoeker als vluchteling moet worden aangemerkt of dat hem bij terugkeer een wrede en onmenselijke behandeling te wachten staat.
2.10 Namens verzoeker is in beroep verder gesteld dat verplichte terugkeer naar Ivoorkust in verband met de algehele situatie aldaar voor verzoeker van bijzondere hardheid zou zijn, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onder d, Vw. Deze stelling, die gelet op het ter zake op basis van artikel 3.106 Vreemdelingenbesluit 2000 gevoerde beleid geen steun vindt in de beschrijving van de situatie zoals in het ambtsbericht is weergegeven, is niet nader onderbouwd en kan aldus in de onderhavige toetsing niet tot een ander oordeel leiden.
2.11 Namens verzoeker is in de beroepszaak op 25 februari 2002 een in de Franse taal opgesteld stuk overgelegd. Het stuk is gedateerd 20 februari 2002 en is volgens verzoeker een op die datum tegen hem uitgevaardigd aanhoudingsbevel wegens betrokkenheid bij politieke evenementen op 7 en 8 januari 2001 bij de ambtswoning van de president. Het stuk zou op gelijke datum getelegrafeerd zijn aan alle politieposten in Ivoorkust. De voorzieningenrechter merkt het stuk gelet op de datum en de inhoud daarvan aan als novum als bedoeld in artikel 83 Vw. De aarzelingen van verzoekers gemachtigde ter zitting omtrent de processuele kwalificatie van het stuk kunnen de voorzieningenrechter niet tot een ander conclusie brengen. Verweerder heeft ter zitting aangegeven in dit nader overgelegde stuk geen aanleiding te zien om terug te komen op hetgeen is overwogen in de bestreden beslissing.
2.12 Aan dit stuk kan niet de waarde worden gegeven die verzoeker eraan gehecht wenst te zien. Allereerst is er sprake van een faxcopie, die het niet eenvoudig maakt de echtheid van het origineel vast te stellen. Dat verzoeker niet zelf over een origineel heeft beschikt, is op zich onvoldoende om aan deze constatering voorbij te gaan. Voorts is de naam van de gezochte persoon anders geschreven dan de naam van verzoeker. In het stuk wordt namelijk de naam van de gezochte gespeld als ‘C’ in plaats van als ‘A’. Ter zitting heeft verzoeker naar aanleiding van dit document verklaard dat hem niet eerder duidelijk was dat hij werd gezocht voor de coup die op 7/8 januari 2001 is gepleegd, reden waarom hij dit verhaal niet eerder in zijn relaas naar voren heeft gebracht. Het is echter ongeloofwaardig dat verzoeker wel drie keer door de politie is bezocht voor huiszoekingen, maar dat de politie nu pas dit aanhoudingsbevel uitvaardigt waarin verzoeker wordt beschuldigd van het medeplegen van die coup. De gestelde herkomst van het stuk roept eveneens vragen op. Niet overtuigend is dat verzoeker een contact heeft bij de politie, die in staat zou zijn een zodanig breed onder de politiediensten verspreid bericht te onderscheppen, maar dat die persoon verzoeker niet eerder omtrent de politiebelangstelling heeft kunnen informeren. Bij de waardering van de geloofwaardigheid van het stuk telt tot slot mee dat zonder nadere verklaring te toevallig is dat dit stuk zo kort na het slaan van de bestreden beschikking zou zijn uitgevaardigd. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter met verweerder van oordeel dat het nagekomen stuk geen aanleiding kan vormen voor een andere beslissing, omdat het stuk niet de conclusie wettigt dat verzoeker thans daadwerkelijk wordt gezocht.
2.13 Gelet op vorenstaande kan evenmin gezegd worden dat verzoeker bij terugkeer naar Ivoorkust een reëel risico loopt op een behandeling als verboden in artikel 3 EVRM. Andere asielgerelateerde toelatingsgronden heeft verzoeker in beroep niet aan de orde gesteld.
2.14 Uit het voorgaande volgt dat de aanvraag terecht in de AC-procedure is afgewezen. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.15 Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 28 februari 2002, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Muller als griffier.
Afschrift verzonden op : 28 februari 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.