Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 19660 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 19661 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1978, van Nigeriaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoekster,
gemachtigde: mr. L.B. Vellenga - van Nieuwkerk, advocaat te Alkmaar.
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. E. Brakke, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 14 maart 2002 is de door verzoekster op 11 maart 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoekster op 15 maart 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 15 maart 2002 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht haar uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 maart 2002. Daarbij hebben verzoekster en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoekster ter zitting gehoord.
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In dit geding dient te worden beoordeeld of de afwijzing van de aanvraag in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Namens verzoekster is aangevoerd dat de zaak zich niet voor afdoening in de ac-procedure heeft geleend omdat het maximaal aantal proces-uren van 48 is overschreden. De 48 uurs-termijn is, aldus verzoekster, aangevangen op 10 maart 2002 om 15.20 uur en verliep op 13 maart 2002 om 21.20 uur. De beschikking is uitgereikt op 14 maart 2002 om 19.10 uur. Het aantal proces-uren is dus met 11 uur en 50 minuten overschreden.
2.6 Verweerder bestrijdt dat de 48 uurs-termijn is overschreden, omdat als tijdstip van aanvang van de termijn 11 maart 2002 om 16.05 uur dient te worden genomen. De beschikking is binnen 48 proces-uren nadien uitgereikt. Ter toelichting op dit standpunt heeft verweerder aangevoerd dat de 48 uurs-procedure conform het gestelde in de Vreemdelingencirculaire 2000 op 11 maart 2002 om 16.05 uur opnieuw is gestart, aangezien verzoekster tijdens de intake de bij haar aanmelding opgegeven personalia - B, geboren op [...] 1983 en van Liberiaanse nationaliteit - heeft gewijzigd. De 48 uurs-termijn vangt aan op het tijdstip waarop een volledige aanvraag in de zin van de Awb met juist naam en dergelijke was ingediend. In geval van verzoekster was hiervan sprake toen zij onder haar nieuwe persoonsgegevens haar asielverzoek ondertekende.
2.7 De voorzieningenrechter stelt voorop dat, blijkens de definitie in artikel 1:1, aanhef en sub f Vreemdelingenbesluit 2000, buiten de uren van 22.00 tot 8.00 uur, in beginsel alle uren die verstrijken vanaf de aanmelding van de vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking als proces-uren worden aangemerkt. Zoals ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in onder meer de uitspraak van 20 december 2001 (no. 200105777/1, gepubliceerd in JV 2002/44) overwoog, moet, gelet op de rechtsgevolgen die de wet verbindt aan afdoening van asielzaken binnen 48 proces-uren, omwille van de rechtszekerheid strak de hand worden gehouden aan het uitgangspunt dat in beginsel alle uren die sedert de aanmelding van een vreemdeling tot de uitreiking van de beschikking verstrijken, als proces-uren zijn aan te merken. Daarop geldt alleen een uitzondering voor de uren die ten gevolge van door verweerder aan te voeren en aannemelijk te maken feiten en/of omstandigheden redelijkerwijs niet konden worden benut voor het onderzoek naar de aanvraag. Van het tijdsverloop tussen de aanmelding van verzoekster op 10 maart 2002 en het moment waarop zij, na geconfronteerd te zijn met paspoortkopieën van de KMAR – zoals in gedingstuk B17 vermeld -, andere personalia verstrekte, kan niet worden gezegd dat deze tijd niet voor onderzoek beschikbaar was, noch daar redelijkerwijze niet voor konden worden benut.
Overigens is het eerste gedeelte van de ac-procedure juist met name bedoeld om de identiteit vast te stellen en pleegt verweerder, na de aanmelding van de betrokken asielzoeker, in deze periode ook op andere wijze onderzoek te verrichten naar de identiteit en bijvoorbeeld vingerafdrukken te nemen en te onderzoeken. Gelet op de hachelijke positie waarin vluchtelingen kunnen verkeren en de ervaringen die zij kunnen hebben gehad met overheden in het land van herkomst, kan hen ook in het algemeen niet tegengeworpen worden eerst nadat hen tijdens de ac-procedure duidelijk wordt gemaakt dat zij zonder vrees hun relaas en identiteit prijs kunnen geven, met hun werkelijke identiteit voor de dag komen.
Verweerders standpunt dat in geval van verzoekster de 48 uurs-procedure niet is gestart op het tijdstip van aanmelding doch eerst op het tijdstip waarop andere personalia werden verstrekt, althans op het moment waarop het asielverzoek werd ondertekend, dient dan ook verworpen te worden.
2.8 Overigens zou in het geval verweerders visie omtrent de aanvang van de proces-tijd worden gevolgd, het verweer feitelijke grondslag missen, reeds omdat blijkens het dossier – en verweerder heeft zulks ter zitting bevestigd - de eerste en enige aanvraag, gedingstuk B12, die door verzoekster is ondertekend, op naam van A uit Nigeria is ingediend, zodat de eerst ingediende aanvraag ook in verweerders visie aan artikel 4:2 Awb voldoet. Ook gelet op de feitelijke gang van zaken is er dus geen reden van een ander aanvangstijdstip dan 10 maart 2002 om 15.20 uur uit te gaan.
2.9 Gelet op het voorgaande heeft verweerder de aanvraag ten onrechte in het kader van de ac-procedure afgewezen en heeft aldus gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 3.111, eerste lid en 3.115, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoekster zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.10 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 14 maart 2002;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 11 maart 2002;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.M. Bruin, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. Kroon als griffier.
Afschrift verzonden op: 28 maart 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voorzover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.